53® f l I S T O R í C
s. 14.
Tau. Hoe groot nu 00k myne begeene was, om te mögen weeten, wsar toch
XCII. Slangeqes uit voorckwamen, en of ze van de ouden, door middel van
Paaring, geteeld wierden; kon ik 'er nochcaiis in een langen tyd geen zekerheid
van bekoinen. Ten laatlle befpeurde ik echter zeer duidelyk, dac
de oude Slangetjes zieh aan den ftaart verdeelden; hoewcl die vvat langkzaara
in zyn werk ginge. By den aanvang zag 'er hec acliterfte deel van 't
oude Slangetje, dac omtrent hec negende of tiende gedeelte zynet ¡engte
iiicraaakte, eveneens uit, als of het afgebonden wäre: daarop brak eeril de
binnenlle bruine darm, waartegen de buitenile inkerving hoe langer hoe dieper
wierd; tot dat eindelyk de beide deelen, het lange zo wel als het kone,
z i e h , na eene veelniaals herhaalde t'zamentrekking en uitbreiding, van een
fchcnrdcn. Dienvolgens können onze Slangetjes zieh, even als de Polypen,
hoewel niet door uitfpriützels, maar door verdeeling, zonder Paaring, vetineerderen;
waarvan ik 00k, op de volgende wyze, nog nader overtiiigd wicrcl
Ik deed naamlyk den dezer jonge Slangetjes, zodra hec zyn voedzel begon te
zoeken, in ccn byzonder glaasje alleen; en bezorgde hetzelve mec het noodige
voeder. Toen die Slangetje de gewoonlyke grootte erlangd had, zette
hec ook een jong af; en dit gefchiedde vervolgens nog tot driemaal toe; zo
dat ik eindelyk in het glaasje, waarin ik zeker wiit dac 'er niaat een geweeft
TR-as, vyf Slangetjes by elkander hadde.
S- IS.
Na dat tra eindelyk de fiifche Waterlinzen in de fiaande waceren hoe längs
hoe zeldzaamer, en myne Slangetjes, by gebrek van dezelven, allengskeiis
zwakker wierden, zo bevond ik byna dagelyks, dac 'er ¿¿n of twee aan den'
kop begonden te verrotten, die dan ook wel haart in 'c geheel vergingen.
Dit nietcegenllaande bleef hec lyf nog al eenige dagen in zyne eerile gedaame;
maar het ging 'er ten laatile mede als met de koppen. Hier door had ik 'er
op den 21. OStoher ilechts vier in 't leven; van welken ik nog twee jongen
k r e e g , die ik voor myn oogen van de ouden zag fcheiden; waarby ik te gel
y k vvaarnam, dat de allengskens aangroeiende kop van 'c jonge Slangetje
voortkwam uic het voorfle gedeelte, alvvaar de afzondering van 't oude Slangetje
gefchied was. Korc daarna ftierven myne overgebleeven Ouden. Middelerwyl
waren de uit hun voortgekomen jongen reets weder zo verre volwalTen,
dat ze ook een paar nakomelingen nalieten; toen ze kort daarna tot
de verrotting overgingen. Deze nagelaaten jongen waren 20 voorlpoedig in
't afzetten, dat ik, ten einde van OBober, weder 8 nieuwe Slangetjes telde;
die echter van eene geringe grootte waren; en na weinig tyds, vermits het
my niet itiogelyk was, hun 't behoorlyk voedzel te bezorgen, de ouden
volg-
Z 0 E T - W A T E R - P O L Y P E N. 5 3 •«
v o k d c n , en insgelyks fliervcn. Byaldien ik hun Waterlinzen - wor telen hadTjii.
können verfchafFen, zouden zy veelligt den winter over in 't leven gecleeven •
zyn- want ik ben van gedachten, dac ze, in vryheid leevende, m c laatlt
van den Herfll, gezamendyk met hun voedzel, naar den grond zakken, en
dus, geduurcnde den Winter, geen gebrek aan fpyze hebben.
S. lö.
In het vol<'ende jaar J754. liet ik my, in de maanden IMal en ^my, andermaal,
uic °onderfcheiden Vyvers, eenige Emmers van 'c mec Wacerlinzen
'••edekt Water t'huis brengen; waar in ik wederom mec veel genoegen myu
ivlerkuur-Slangetje ontdekte; en, hoewel alleen in 't water van zekeren Vyver
nochtans in zulk eene menigte, dat ik 'er wel haart 40 te zamen hadde.
Het in flukken fnyden, dat ik met eenigen derzelvcn ondernapi, had wederom
dezelfde uitwerking, die ik boven befchreeven hebbe. Daarbenevens bragten
zommigen, welken ik van den grooten hoop. afzonderde, en zorgvuldig voederde,
elk op zieh zelve, in de maand Juny reets jongen voort; het welle
echcer by die eenen, welken ik doorgefneeden had, tiiec zo fpoedig, en met
eer gebeurde, dan na dac ze, een cydlang gerurt hebbende, volledig geworden
waren. Verfcheiden van de nieuwe jongen plaatrte ik, zodra zy van de
ouden afgezonderd waren, elk in een byzonder glaasje; des ik my wel verzekerd
bielde, dat ze nog met geen anderen gepaard hadden; en evenwel
brafften zy, volwalTen zynde, ieder vier of vyf jongen voorc; doch zelden
nie»- van welken zy 'er alle 6 of 8 dagen één afzetceden. Vermits my nii
de hier gemeide, en in't voorige jaar genomen proeven, met dezen andermaal
aelukten, zo ondemam ik insgelyks op nieuw de proeve van t fplyten; daa
dezelve gefchiedde ook voor ditmaal zonder de gewenschte uitwerkmg.
17-
Doordien my verder, behalve het boven befchreeven Slangetje, in de wateren
waarin ik Polypen zocht, ook andere Wormen en Slangetjes voorgekomen
en bekend geworden waren,' en ik, by 'c eerfte, ondervonden had,
dac heczelve zieh, door de verdeeling, liet vermenigvuldgen; zo faeeg ik
lurt om 'er ook met anderen eene proef van te neemen. Toen moeit er het
Waternanmin m« '"»S«« mgachtigen Spriet, ('c welk lai.
L X X V I I I . en LXXIX. afgebeeld, en fag. 434-43S- befchreeven is, ) het
cerft aan gelooveni doch myne proefneemingen vielen, zo als ik daar reecs
semeld hebbe, niec naar wensch fiic: want ik mocht ze zo behendigen voorlichtig
doen, als ik wilde, de gemaakte Ilukken vergingen altoos. Derhake
ftapte ik 'er van af; en ondernam zulks voorts met sen diergelyk ander
Slangetje,. dat |k