lililí í
• I I , 11,.
f l f f ; j
î .
I •
il "rï
>\»
h î : . ' ! "
•«'l'i'ii
I
• t i i ï i î i l i
TAB.
L X I X ,
3 4 8 VE R V O L G VAN BE S C H R Y V I N G
S- 5-
"ä™ gantfchen Winter over in zyne Cellt
i i g g e n ; hoewd 00k zommigen reets in den Herffl tot Poppen, en, ^h Z t
e e n warm Najaar is, zelfs tot Wespen worden; wdken nL'ni c t obigen
B r e e s e n zou können noeraen. Maar zodanige vroege Wespen zyn "iet n
aat om derzelver geOacht voort te planten; gemc°rkt de koude L a i ge™
k n g leeven vergunt; 00k zouden zy, fciroon z l nog voor 't einde ™n®d "
H e r f l l gepaard hadden, en bevrncht waren geword?„; noehtans geen icnS
E i k e n b l a d e r e n v.nden, om 'er haare Eieren aan te zetten. Dan fy, d e ta
d e Gallen blyven, het zy ze .,05 Maden en Poppen, of reets Wespen zyn,
b r e n p n den Wmter, in haare beflooten wooning door, zonder tte minfte
f c h a d e , en zelfs onder de diepfte fneeuw.
G e l y k voorts de bladeren van den Eikenboom in den Herfll hunne firoere
k o l e u r verliezen; zo verändert 00k de fchoone en frifche koleur van onze
daaraan hangende Galgewaflen; in diervoege, dat ze eindelyk even zo bruin
als de bladeren zelven worden, en hunne verheven hoogroode tekeninger,
v e r l i e z e n ; waar benevens ook de fchoone geele grondverwe verdwynt, eelvk
.n de ade ^ g ^ z\m is. Wanneer de Eikenbladeren in den Herffl afvallen,
z o vallen de GalgewalTen Insgelyks met hun ter aarde; blyvende aan dezelveä
zitcen, tot dat de bladeren verrot zyn. Is nu het daarin vroonend Infeft sez
o n d het möge eene Made, Poppe, of Wespe zyn, zo blyft het ook
m e e n l y k , tot dit ten laatlle de Gal vergaat, in 't leven, O.ideixulTchcn hebbe
ik evenwd ni zommige Gallen, welken ik in 't voorjaar opendé, het Inleft
d o o d , of be.chmiineld, ja zel6 zomtyds geheel vergaan gevonden: inaar ik
kan niet zeggen, of zu ks reets voor, of gednurende den Winter gefchied
zy. Doch de Maden, die nog voor den Winter in geen Poppen veranderd
z y a , zullen bmten twyifel in 't vooriaar, en dus in Maan of ^pril die
geflalte aanneeraen. Men treft alcans, in de laacllgenoemde maand, de raeeilen
a.s Foppen m de Gallen aan; Indien men de moeite neemt, van dezelveii
onder de Eiken, mzonderheid onder de zogenaarade Vrocg-Eiken, of ook
wel onder de bladeren, waaraan ze menigraaalen nog vail zitcen, op te zoeken
i'i'. -i. Alle zodanige Gallen, welken, gelyk die van de ade Fig. by Leiter
een gaatje hebben, zyn reets van eene daari n geweeil ¡en tydig geworden zyni
W e s p e verhüten die er doorheen gebeeten, en dit gaatje in gemaakt heeft.
3. Gelykemyz<^ nu de Gal van buiten platrond is, zo heeft ook de daarin zynde
U ü . Ä.Celle der We s p e een platronden vorn?, naar uitwyzea van de 3 Je ß ^ . b y L e t t . B
D e r !
F¡s.>.
O E R O V E R I G E I N S E C T E N. 349
Derzelver binnenlle wand is, gelyk aan de reets befchrceven Gallen, gantfch Ta».
elad, doch zy verkrygt deze gladheid echter eerll, wanneer de Made, in
eene'Pop veranderd zynde, geen voedzel meer gebruikt, en 'er bygevolge niet
meer afknaagt. Ik hebbe meer dan 100 diergelyke Gallen, in verfcheiden
tyden des jaars, geopend, om het daarin woonende Infeft naauwkeurig;er te
leeren' kennen; geduurende dat onderzoek vond ik 'er menigmaal tweeerleie
Schepzels als Maden in; en, wanneer ze in Poppen veranderd waren, vierderleie
Poppen; naamlyk de Mannetjes-en Wyfjes-Pop eener Slnipwespc, en
de Pop van 't Mannetje en Wyfje der Galwespe. De eerllgemelden onder
dezen waren grooter dan de anderen; en ik vond ze in deze Gallen ook
menigvuldiger; weshalve ik ze werklyk voor de echte Inwooncrs der Gallen,
die om haaren wille gegroeid waren, aanzag; en ze met achterlaatiiig van de
anderen afmaalde. Wy zien dezelven in de 4de en S'Je Fig. onzer LXlXds Tab. f'S 4-
alwaar de Vierde het Mannetje en de vyfde het Wyfje aanduidt; welk laatile 5-
door de dikte en grootte van 't Mannetje onderfcheiden, en boven dien met
eene lange Legpyp bedeeld is. Men kan dezelve, in de vergroote afbeelding,
Fi'. 6., duidelyk zien; en daar uit bemerken, dat ze van 't laatlle lid des f'i- •
achterlyfs C. tot byna aan den kop C. over den rng heen loopt. Haare koleur iw.CC.
is in 'c begin wit, en wordt eerll, ten tyde wanneer de Wesp 'er iiitkomea
zal, donkerer.
In de maand Mai zag ik uit de Gallen, welken ik bewaard had, om de
Wespe deelachtig te worden, louter-groene en met een gondglans vercierde
Wespen voortkonien; onder welken de Wy f j e s zieh, door hunne lange legpyp,
of leg-angel , wel dra van de Mannetjes lieten onderfcheiden. Men vindt ze
beiden, in haare natuurlyke grootte, in de ydc en SHe Fig. afgebeeld; alwaar F<s. 7-
de eerlle het Wyfje, en de andere het Mannetje vertoont; en in de volgende
yde en lotle Fig. hebbe ik ze by vergrooting onder 't oog gebragt; waar by ^'ii P*
de lange legpyp van 't Wyfje met Leiter D. aangeweezen wordt._ Deze
gemeide Legpyp, of Angel , opende voor 't eerll myne oogen; ik zag toen,
dac ik, in plaats van den waaren Inwooner der boven befchreeven Galle, en
in plaats van de Wespe, uit hoofde van welke de Gal gegroeid was, eene
Sluipwespe had afgemaald. Zo dra ik deze dwaaling begreep, beyverde ik
my, om nog uit de overige Gallen de waare Wespe te ontdekken, en dezelve
aftebeelden: maar ik had 'er flechts weinigen overgehondeti, die niet doorboord
waren; en in dezen vond ik ook diergelyke Slnipwespen, als ik hier afgebeeld
hebbe. Het verdriet, dat ik 'er van had, zon nog grooter geweeil zyn,
Indien deze Sluipwesp geen andere foort geweeil wäre, dan die gene, welke
ik op de Liliiie Tab. van dit Deel afgebeeld, en pag. 260. §. 11. befchrceven
hebbe; maar dezelve is van eene geheel andere foort, gelyk aanllonds zal
blyken. Zy komt wel met de eerllgemelden daarin overeen , dar ze eene
Y y 3 fc h o o n e
S i i f .