TABLXVIl.
3S5 V E R V O L G VAN DE B E S CH.RY V ING
m"",,™, '""S' ' ' ' n,a=,r il< vonci den^elven na«
gerade d klcer. Hy had eene geelachtige bruinroode koleur, gelyk aan die e t
vleugeldekzeleii; en dezen waren met verlieren en verdiepte linicn i,i de Icnm
doortoogen Het halsichild was zwartgrocn, in 't midden met cen heldera,
toeep; en de zes pooten vertoonden zieh insgelyks zwait-groen. Voor 't ovonge
nioete ,k nog aanmerkcn, dac deze Kever, wanncer raen hein aanraakt
iiet pvaar met zoekc te onwlnchten,- raaar alleeiilyk den kop en fnuit onder'
het borlliuk te zanien trekt, van zyne plaats op de aarde nedervalt, en dns
een tydlang^gantfch onbeweegelyk liggen blyft; het welk, zo niet alle, tocl.
de nieefte Snmtkevers doen.
Befchr^jving van vyf verfcheidm RUF SE N; hehoorende tot
de tweede Clajfe der Nachtvlinders.
\ T s niet alleen de ¡amelyke voorraad van Rupfen, die ik federt taaren
I v e r z a m e l d en afgebeeld hebbe, welke niy nn doet beOuiten, ora ook
^n iiir ra iTöa.Ta« r^l. ^ TT .1 _ - . . - _
T A B .
Lxvm.
- o —. . ^ j i v w ,„j, „LI uut;L uetiuiten, oni ouK
zodanigen uit te geeven, wier gantfche Verandering itiy nog niet bekend ismaar
tcffens het verlangen der Liefliebberen, welken myne afbeeldin"en eezien,
en niy daarora verzocht bebben. Men beeft er te Herker op aan «eilaSr,
cm dat men geloofde, dat daardoor milTchien aan anderen gelegenheid gereeven
kon worden, om 'er een omllandiger Bericht vsn mede te deelen. Dien-
Fig. u volgende vertooue ik hier in de iile l^ig.
Eene byzondere geelachttg-groene Rups met verheven ringen,
veele korlige punten, en een witacbtigen zyden- fireep.
Deze Rups bebbe ik in de jaaren 1745 en 1746. aan een WoIIenwilfigeboom,
op den voorgrond van een bofch, gevonden. De cerrtemaal ontde'kte
!k dezelve in de maand July, doch pas half volwaffin; eii de tweedemaal in
de maand Jt/guflus, wanneer ze, bykans vclwafTen, haare volkomen grootte
genoe.izaambereikthad. Zy was tocn, uitgeflrekt zynde, wel twee en een'halven
duini lang; docli in t zìtten fchecn ze korter, om dac zc zich dan w£ic nieer
in een kromp. Het zìen dezer lascile Rupfe verheugde my inzonderh^id, ora
dat ik de eerile, door de by de Liefhebbers der VIinders zo zeer verwenfchte
siuipwespen, verlooren had. Ik vond des myn verlies niet alleen vergoed,
maar
Cr,jissjs E. FAriLJOMvji HocrvRNOJiyM.