» p
N A T U U R K U N D E .
2. Daar zyn onder de Kaldeeuwiche
Uitleggers, dewelke hee woord mallaacb
in tween fnyden man luach van dt tafel, als of
Joh zeide tut de tafel van zyn berte. Abcnefra
in man löchern nyt vochtige en groene flaatzen.
Eeti ander heeft hobai doornen. Vele verftaan
¡jrmdnetel .oxaáox de Kaldeeuwfche Uytbreidcr
Zefanja II. 9. voorí-éárott/brandnetelhcefcw/iluchin:
doch deze verklaring zal geen geloof
vinden, om dar Job zelf vers 7. van chaloul,
brandnccel gewag maakc, fchoon 00k de brandiiecel
den behoeftigen tot fpyze diend. Zekere
woordelyke verklaring van den Talmud verklaard
ons malluach door Kakulin der Syriers,
en R. Solomo over Job, deze plant mitzéz,
Bochan leeft Hieroz. I D. III. ß . 16. kap.
tßtßs, chiche, cicer. By den Syriers namenclyk
is Kakiil, kakuli, kakelt, eene zoorc van
"errecen, zoo dac mííTchien van daar is af te leiden
der Lacynen, Franfchen, Hoogduytfchen
namen, cicer, chiche, kicher. De befcliryving
van deze Knkul ftaat by Abuchanifha, Gais
Btn Achfan, Ifaac Ben Omran, andere Rabbynen.
Hedendaags betekend kakuli by den
Türken eene zoort van ziltig kruyd ñfnan, of
het kruyd alcali gelyk, welke het voeder is
der Kameelen. Meninzk. Lex. 3590. Liever
Her toe, dan tot cicer, held over Kimchi in
hec Boek der IVortelwoorden, malluach verklärende
door der Arabieren^fl/íí/, hxivnm, loog,
liet welk eene zoort is van ajnen. üfnen nu is
looge het welk de vollersgebruyken, ßy Aben-
'ktar is maluch aan zomraigen milde, enin het
PandeSfarium , molochia keesjes-krnyd, albacharum,
dat is, milde. Velgens hec oordeel
\iXißochart verklaart Abenbitar de zaak, ora
dat de Syriers mno^maluchnotmttt.Halimim.
Diofcoriäes I. B. 121. kap, het is eeneßruyk
kk-A-aam tot omttiynmg even gelyk doornzonder
pinten, met bladeren als eene olyfboom , dogh
breeder. Het groeid aan heggenen zee^laatzen.
De bladeren worden tot fj>yze gekookt. Üok is
waarlyk hedendaags noch by den Türken kiis-
•tnachat, kiismelach, mullah, Halimus, eene
zoorc van moeskruyd Meninzk. JVoordenb. 9 68.
Mec Diofcondes komd over een Galenus de Haimo
VI. Bock der Smpl. kap 22. En weder-
Diofcorides I Boek: Deßrnyk, -J:.'aar van
dl heggen gemaakt zvorden, tsgelyk de doorn,
_ nneflckelsheeft, envanblad
.. omgelykènde, maarbreeder, entezvas-
I aan de zee-flranden, enaan de heggen
9ii
'ojaar van de toppen gegeten ••d! or den, ais zy nog
png zyn, en worden ook tz'eggelegd, en tot la-
^jr tyd toebereid, en word in het li^chaam van
"'^dezelveeettot zaad. enmelk, dochdefmaak
^¡ zoutachtig, en eenigzins Jioppende. Avicenna
'-"nm. II. Boek, onder dcn x^tdMelha, de-
J d k e zamcngefteld is ityc Mehiha. In het Pan-
^"aritim zulc gy cok voor halimvsXztztamdalmalhe,
cn melgra. Van daar miflchien
Xomdafder HoogduytfchenwíWí. milde. De
Woordenboeken van Giggejus en Golius hebben
mollach. De dingen, dewelke wy tot nog
toe van malluah hebben te voorfchyn gebracht,
itryden voornamentlyk voor halimus, welkec
bladeren afgeplukt zouden hebben diehongerigen,
deweike te huys zeer arm waren, by de
Jiruyken, gelyk oudstyd Cefar dichte by
D)rrhachium, Lucanus verhalende zulks in hec
VI. Boek;
hy zag het elendige volk
Gevallen op de fpyzen van het vee, endoorens
plnkken
En het woudt door de bete berooven. e. z. v.
Voornamentlyk diend, tot opheldering yzajobs
Texc, hec geen Athenaus heetc uyt AntiphO'
nés IV. B. 16. kap.
Mijfchien zommige armen onder den Py thagorißenziltekruyden,
halima, uyteetende, en die
zodamge mfmakelyke dingen uyt de klooven der
aarde verzamelen.
Ook de LXX.zévehthbtnhalimaperikïoontes,
halima breekende, en andere Drukken/fr/ -
kukloontes., rondomgaande, miir aWe aima met
een zacht, in plaacs van halima meteenfchcrp
taalteken. Zoo ook Krtfoflhomus in Catena
over deze plaats : Alima e. z. v. Ahma is zeker
kruyd, gelyk zy zeggen, het welk fchielyk
vervuld, dieheteet^ enverzadigingaanbrengd.
Alwaarom men gemakkelyk dit woord zoude
können afleiden vaii de oncnemende alpha, en
limos, honger, diLX.hdz'cizonderhonger. Wanc
ook worden Alima in hec Meervoud genaamd
die Geneesmiddelen, deweike de honger ftdlen,
uyc wilde maluwe en affodille voornamentlyk
toêbereid ; Heßodus :
Oud' hofon en malachey tekaiAfphodeloomeg'
oneiar.
De Zeeuwen verfchafFen daarenboven een ander
bewys voor hec kruyd halmus, deweike
h2xt zoute milde, Soutenelle y welke ook eene
zoort van halimus is, niec alieen in de Geneeskunde
gebruyken, maar ook m de fpyze, in
plaars van Salade voor hec eerfte gerecht, en
voor kappers by het gebraad. Ook onderwyft
van der Voorm TraB. de Atriplice falfo kap. 5.
bl. 87. de manier om deze plant in tel eggen ten
gebruyke voor de rafcl, cven gelyk met die,
mec welke wy gewoon zyn zuur koolincezoucen.
Doch tegen allen dezen fchyndzich aan
te kanten, dat halimus eene plante is op zeekuft
plaaczen groeyende, doch dat Job verre
van zee in hec land Uz hceft gewoond. Doch
daar op kan gezegd worden, dar hec rot noch
toe zoo zeker niec blykc, waar dac Landfchap
Uz geweell hebbe. De Griekfche Uytleggers
plaatzen het in Idumea, of aan de grenflen van
Idumea, en Arabie. In het land Außtis wonende
in Idumea en op de emdpalen van Arabie.
Deze beide Landfchappen nu zyn aan de Koode
Zce aangrenflende geweeft. Dit blykt uyc
I. Kou,
• l'i
í I
::: 5
• irfl
"'•fíf