• r r r f ^ "
820 G E E S T E L Y K E
Heerziichtige, die, dol van zin,
Tracht, dorn- geweld, te dringen in
•t Gebied van and'ren, tegens reden:
Hebzieken, die ßeeds onverzaat,
Uw hfl in fchyven weiden laat,
En vilt d' onnoz'k medeUden
Des Ikhaams van ons aller Hoofdi
En gy, die moit ward afgeßoofd
Voor Zucht naar hoogverheevm ßoelen;
En nooit te vreden met itw lot,
En 't ryk, u toegefchikt van GOD,
Keomt of eens anders flaaten doelen,
Orn die te hechten aan nw Kroon!
Hoort, hoort door Eliphaz, ttw lom.
In zyn gelykenifen maalem
jy'e Almagtige, tmer woede zat y
Zü ßinks en heiloos nitgefpat,
Zal, tot uw loon, niet langer draalen,
Maar u verßmden, tot uw ß r a f ,
En klinken onverwagt in 't g r a f .
DE Hebrceuwen hebben vyf verfcheidennamen
voor de Leeuwen, van dewelkevier
voorkomen in twee vertTen deze tegenwoordiee
aanmerking onderworpen. .
I Arjeh betekcnd eenen Leeuw, hoedanig
die ook is, Zünder ondcrfchcid van ouderdom.
Zie Gen: XLIX. 9.
I I . Schachal, is een Leeuw onder de alderzeldzaamftezwartvan
verwe : melding van den
zelvcn maakt Oppiamis Venat. III. Boele
Van aangezicht en hals is hy verfchnkkelyk,
en aan alle leden draagd hy eene zwartachtigc
bloem, datis, verwe.
Ook belcliryfd hy ccncn Moorfchcn Leeuw,
welken hy zelf liecfd gezicn dusdanig: 15<!<ii'
is eens nit Moorenlaud m het Lybifeh land gekomm
( het was wonder re zien J een zwartverwige
en zeer lang gehaayrde leeiiw.
Zoortgelyke Leeuwen teeld ook Indie voleens
het setuigenis van iySElianus XVII. ß.
Ib. kap. Syrie, Plimus VIII. B. 17. kap. De
verwe der Leeuwen is alleen Z'jcart !« Syrie.
Job fehynd eenen zodanigen verftaan te hebben.
Van de gelyknamige woorden der leeuwen,
den Oofterfehe Volkeren bekend, vinde ik niets,
welke hier op zouden paflen, ten zy gy by Lctterkeer
zoud rocftaan der Türken Jelkm, m
h e t mcavom ßilakym, oiookfiiki, faykuilha
Woordenboek van Mminzk. bl. 2260. 1752.
Maar nader aan het Schachal der Hebreeuwen
komd/<i^Ä<!/der Arabieren, chakal oi fchakal
der Perzianen , waar door zy wilde dteren
Hylax en Hyana betekenen. Dezclvcbl. 5 8 6 8 .
e n Chardins Reize door Ferzie IV. D e e l , 83.
Alwaarom de beide Zuriehfche Overzetting
milTchien onzen T e x t nader komd, dewelkeecn
Lmfaard heeft. De L X X . hebben¡ h o m e y n leajneys,
de fiemme eener leeuwinne.
I I I . CefUr is een jonge leeuw , leontiskos,
leontideys, leontidion, \a(cluld v^n gur arjeh,
een jong van den leeuw, als eene jonge koe van
een kall. Luifterryk blykt zulks uit Ezech.
X I X . 2. 3. iVat was uwe Moeder? eene leeu.
Winne , onder de leeuwen nederliggende: zy
bracht hare weifen op in "t mtddtnder jongeleeu.
•wen. Zy toognu een van hare welpen op: het
wierd een jonge leeuw die leer de roof te rooven.
hy att menfihen op. Dusdanigen jongen leeuw
befchryfd Horatius in het IV. boek, 4 Lierz
a n g : of hoedanig eene wildegeite, naarfliggrazende
op de aangename beemdm, eenen leeuw,
nu eerß van de mammen zynerKeelemoeder afgetrokken,
door eene tant zidlende omkomen, ziet.
Hier diend aangemerkt re worden , dat de
naam van Leeuw, by den Grieken cnLatynen
ook is overgegaan tot andere dieren , ja totop
bloedelooze beesjes is neder gedaald. Wy hebb
e n eenen Zee-leeuw , leonta thalattion onder
de zoorten van Zeekrabben, eenen aard-Ieeuw,
chamaileonta, onder de haagdipn: eenen verfeheiden
leeuw, leonta aiolon, onder de ßangen.
Zcdanig veel betekenende is oük Cephir,
dat in deze onze zelve plaats voorecnendraak
door den LXX. word genomcn. VVant deze
Uitleggers hebben voor vefihinne Cephirim,
en de landen der jonge leeuwen worden verbrooken,
gaurtamadedrakontoonefießhey, ende blydfchtp
derdrahenisuitgeblujcht, of z u l k s i e recht
is, mögen anderen zien. Inmiddels zal het dienftig
zyn aan te merken , dat by de Oofterichc
Volkeren miflehien onder honderden gelyknamige
woorden van eenen leeuw geenvoorkomd,
dewelke by ons Cephir komd.
I V . Maar daar zyn wel voetHappen overig
van hetwoord lajißh ; by den Türke n word een
groote leeuw deUts, delhas genaamd Meninzt.
Woordenb. 1203. byden Arabieren aijs, teijus,
^'¡>1.3 201. 335 8.3367./ffli4i2 7./,i'A<i/rt 4154.
dilhas, dilha:s, di,lahis,dilham. 606^.. Ookisby
dezelve Arabiers nog met verbannen het vele bcteke
N A T U U R
tckenis dragend woord kis.ia het meervouc lüjiis,
betekenende en eenen leeuw, en eene zoorc van
Spinmkop , dewelke door oplpnngen vliegen
vaned , en Leißi nfrine en eenen leeuw , en
een beeft den Kameleon gelykende , het welk
zieh tegen eenen niicer op den weg aanfteld.
Dezelve 4217- Doorgaans verftaan de Uitleggers
door Lizw eenenftokoudenleeuw, deweike
de roof niec meer noghvervolgd, noghaangrypc,
fteunende op dezen onzen Text zelven,
alwaar in de keuw gezegd \iox6.te-vergaan,
(by ons de Xyger ) om dat'ergeenroof en is. Doch
het tegendeel bewyft veel eer Bochart Hierozoic.
1. D . 111. b. I. kap. nament lyk dat 'er
een dappere leeuw moet verftaan worden, en
w e l van d e alderwreedftcn i d a t Eliphaz. in de
even voor afgaande vcrflen 8. 9. fpreekt van
heerfchzuchtige , gierige , ftaatzuchtige menfchen,
dewelke even als leeuwen altyd den roof
najagen, al watzy können, naar zieh Ichrapen,
de goederen, goeden naam, het leven van den
evennaaften verfcheuren : en van den zodanigen
deze uyt fpr a akdoed, hoedac, doorGODS
rechtvaardig oordeel, en G O D zulks voorziende
, derzelver woede word gebrooken , en de
fchrik aanbrengendepogingeii, endikwylszeer
fchielyk, onderichept worden. Maar gelyk als
ik g ezien hebbe die ondettgdploeg en, ende moeitte
zayen, waeyen dezelve. P^anaenademGODS
vergaanze, ende van 't geblaas zyner nettze
wordenze verdaan. By dusdanige wr e cde menfchen.
dewelke anderen zyn als wolvcn, leeuwen
, tygers, vergelykc Eliphaz de roofgierige
wreedheit dier beerten. En de Heilige
P f a l m d i c h c e r ; de jonge leeir^-en lyden armoede,
ende hongeren : taaar die den HEERE zoeken
hebben geengebrek van eenig goed. XXXIV. 11.
Inderdaad op eenen afgelcetdcn en van krachten
ontblooten leeuw paft niec, dacGODhemverdoed
door het geblaas zyner neuze , zoo dac
hy door gebrek van roof gedwongen word te
vergaan. De wetten der uitleggtngen eifchen
eenen zin , met de zake zelve, van dewelke
gehandeld word, overeenkomende en naar de
goddelyke volmaakcheden gecvenaard. Derhalven
betekend lais eenen fterken in krachten,
grooten , en wreeden leeuw
K U N D E . 82t
met lange en djinne ruige hayren , eenen verfmader
van wonden : P Uniti s Vi l i . Bock, i ó. kap.
genos makrotcron kai euîhrutichon, andreioteron.
Ariftot. Hift. IX. B. 44. kap. Jultus Capitolinns
in hec leven van den jongen Gordianus
g e n a a m d Ar choleo of Aeroleo. Aan de beide
'Zurichfche Vertalingbehaagd voor eenen leeuw
een Tyger, gclyk ook aan de gemeene Lacynfche.
De LXX. hebben wzwmgT^o/cöö», welk
woord den Uitleggeren grootelyks hceft gepynigt.
leu aanzien van deflelfs a fkomf t betekend
het mmi mierenAeexirsJ , wien de mieren
ren roof en fpyze diendden. Gregorius over
Job verftaat een beesje , hec welk de mieren,
gelyk een leeuw de roof, vervolgd. Dit on'
d e r t e k e n d Ißdonts Orig. XI l Boek 3. k a p . Anderen
willen, dac het een beesje is van vporea
naar eenen leeuw, van achteren naar eene miere
gelykende , en voort te komen uit de vermenging
van vcrfchciden geflagten. Dit wandlet
behaagd aan Eußathius m Hexaémer. en
den Gewaanden Hieronymus in zynen briefaan
Prafidius de Cereo Pajchali. Anderen dryven
wel, dat 'er een zodanig beeft in denatuurder
dingen word gevonden, maardatdooreeneverbloemde
Leenfpreuk verftaan word de duivel,
welken zy deswegens en by eenen leeuw , en
by mieren vergelyken. Zie hczEìdogiim Alexandrinum
in Novaiianos IV. Boek. Augufiinus
ovexjob, Olympiodorus, The-
'•s O v e r Lucas. Bußamantius , die ook
zelf eene Heilige Beefte-beichryving heeft gemaakc
wil het eene zoorc van een fchallebyter,
v a n dewelke Plinius XXX. B. 5. k a p . Aard-
Schallebyters worden Stieren genaamd gelykende
eene koe^eluis. De Hoorens hebben dennaamgegeven,
anderen noemen dezelve aardlutzen.
Dezen Mier-Leenw oimurmeykoleonta befchryfd
n a a u w k e u r i g Poupart dans les Mémoires de
l'Academie Royale 1704. bl. 235. dat z y grysverwig
is, byna gelyk eene Spinnekop, zeer
de micrcn befpiedende , en om de liftigheid,
met welke hyzelve vervolgd, veel eer den naam
verdiend van Miere^Vofch dan van Miere-
Leeuw. Dat zy zieh onthoud onderoudepuin,
bevryd voor de ongemakken van de regen, dac
z y een neft uitholt of een groefje op de wyze
als een oragekeerde fpicze kegel , zoo namentlyk
, dac eerft eene kring hebbende gemaakc
onder het zanc voortgaac te graaven door eene
kringswyze beweeging, doch geduurende deze
arbeid hec zanc op hec hoofd vallende achcec
uit werpt, en naa boventoe; dat dit kegelswyze
neft toebcreid zynde , dac dan hec zant in
de groeve nedervallcnde de tegenwoordigheic
van de roof te kennen geefc -, dat de roover het
zant aanftonds in de hoogteuitwerpc dac demier
bedekt word, of een ander diertje , dat het in
de val nederftort, door den Mier Leeuw word
aangegreepen, cn uitgezoogen, buiten het neft
de overige ftukken weggeworpen zynde. Deze
jagt befchryfd overaardig de Dichter in de
Padnaanßhe Boekzaal n. 1544.
De Formicoleon, Mier-Leeuw, is de Leeww
der Mieren , dewelke zieh in hetßofbegraafd,
en hier al fihuilende verblyft. Tertvyl de mieren
voor by gaan , hare eenvoudige graankorentjes
medeßeepende , komd hy int zyne lagen te voorßchyn
fpringen , en deze beroovende, Uoodhydezelve.
Die meerder begecrd , dat hy Ponpart raadpleege,
welkers aanmerkingen de zeer naarftige
bloedeloze gediertens beichryver Vallisnieri
Novove OJfervaz. bl. -î^. beveftigc. Dusdanig
bloedcloos dierije heb ik bezorgd , dac op die
ons Printblad Letter A. zoude gefneeden worden.
Inmiddels ichynd het niet waarfchynel
y k .