. i i : ; ' ;
•l'C; I
G E E S T E L Y K E
974
van alle de deelen der aarde, of van de gantfche
aardfche draaikolk. Gemakkelyk kan regen
deze Iteen geftelc wordendi^-Tohuvabohu,
•woeßheit cn ledigheit, de baaycrt ftaat der aarde,
waar in die geweeft is leaig en i£--oeß Gen.
I, 2. Zoo ook voegd Jezaii.-s XXXIV. ii.
abm bobn en kav tohu, cen riehtjma' derwoe-
' fiigheit, tnfteetien der ledigheit. Vangeenkleyn
gewicht is de cchtezin van ecn hoekfteen in elke
cimmering, uyt de bcgiolTclcn van de Houwkunde
uyt te halen, by aldien wy een klaarbegrip
willen maken van dien beprocfden Steen, koßehkcnhoekßeen,
die-welvaßegegrondveßis, n-elken
de HEERE m Zton gelegd heeft Jez.
XXVm. i6. op welken gebouwd zyn de gelovigen
, kvende fieenen i. Petr. II 5. Eiez.
II, 20. Een hoekfteen moet niet alleen naar
de winkelhaak worden behouwen , en gladgemaakt,
maar in den hoek ( waar van hy de naam
draagd) van het gebouw gezet worden op
dat het gewicht op denzelven gebouwd, vaft
zy. Dingen dewelke toepalFelyk zyn op
K R I S l ' U S , laat ik aan Uytleggcrs van ho.
ger ampt-orde ter verklaringgewilligover. Dit
eenige daar by voegende, dat de hoekfteen dee
irde niet minder blyft in hec Kopernikaanfch
ipftel , als in het Ptolomeifih. Deze
•ing befluyt ik metdeoverheerlykewoor-
.n Nazianzenns in de 34. Redenvoering.
Leerverkl:
denv
'jueegd ftajid? PFat heeft dezelvevoormertuyg?
door behulf van -juelke zaak word die onderfchoort?
en -jjat zd 'xederom de toekomende onderßhragen
? JVmt voor de rede kamt niet, op welke
zy fleunm zoude, by aldien^ degoddelykewille
zoud iiytzonderen. Zie fmns Fertheid. Cof
ernie bl. 29.
Job XXXVI I I . vers/.
Doe de morgen[lemn V zamen vrolyk %ongm, ends allt kinder en GODSpiycheden.
Onder de Springbronnen der dwalingen verdienen
met recht gerekent te worden de Kabbaliftifche
Uytlegging , en de letterlyke zin
van de H. Schrittimr tot bygelovigheit toe behouden.
In gene worden uyc elk lettertje,
taalteken, ftip, groote verborgendheden gelmeed,
dewelke hc£ menfchelyk begrip te boven gaan,
alleen die uytgezondert, die dezelve inhunlieder
liariTenen verdichten, of fnieeden. In deze
is de altyd heilige en waarachtigeSchriftuiir
een dckzel voor de onweetendheit van die gene,
dewelke al te vaft op htm gevoelen ftaan.
Belagchelyk is by ons Exiropeers het gevoelen
van die \znFormoßi(Z[tPßilmanazarbefch'ryvtng
van het EilandFormofa ) ofvan andere Indianen,
volgens welk gevoelen de zielen der
menfchen, voornamentlyk der mächtigen en ry.
ken, dewclke door goude en zilvere appelen
zieh hiinlieder prieftertjes te vriendmaken, gezegd
worden in den Sterrenhemei te worden
geplaacft , en in gefternten zelve rc worden
verändert, blinkende in volle glantfch. Dezen
kan tot hulp komen deze zelve onze' fcxt , by
aldicn wy aan den letterlykcn zin blyven hangen,
Kobebe boker, de morgenfterrenjuychen,
en alle hinderen GODSfprmgen op van vreugde.
Jßra (den LXX.)by aldien die in den eigentlyken
en letterlyken zin juychen, zoo is
het noodzakelyk dat zy met reden begaaft
zyn. By aldien C O D in gezegden zin moet
gezegd worden hec heyr der hemelen te hebben
bevei gegeven ,']tz.ySN. 12. i. By midien de hemelen
GODS en'e verteilen, en het uytfpanzel
zynerhanden'^erkverkondigt. De dag aan den
dag overvloedigfprake nytßort; en de nacht aan de
nacht -wetenßhap toont. De Zonne vrolyk is
aheenheldomzynpadtelopenV(. XIX. 2. 3.6.
Zoo moeten de hemelen, het uytfpanzel ,de dag,
de nacht, de zon der rede mächtig zyn. Wie
Zal zicli derhalven versvonderen, dat 'crtentyde
van Hieronymus geweeft zyn, dewelke ver«
ftand aan de Sterren hebben toegefchreeven? Thilo
de Jode zelf, en de Kabbynen, zoo'ereenige
anderen zyn, alderaanklevendften aan de letters,
zyn die met die gevoelen niet opgevuk,
dat de hemelen by uuren met eene duydelykc
ftemme tot lof van GOD zangliederen opzingen
? dat de Sterren haken naar heteeiiwigeleven,
en dat zy het zelve zuUengenietenj welke
de dwaling van Origeites is geweeft? Hec
blykt aisinhetvoorbygaan, hoejammerlykzoo
die zeer goede Kerkvaderengeftronkelthebben,
mcer over de hervorming der kerk, als om de
Wysgcerteteoeffenen, bekommertj alsdeRabbynen,
wanneer zy om verdichczelen, dikwyls
belagchelyk, teonderftutten, naardeSchrifcuur
als naar het heilig ankertoevlucht hebben gea(>
men. Ik hebbe hen verontfchuldigt, ookpleit
voor hcm Acoßa de Nat. Novi Orbis 1.13. ikap.
Het is den Kerkvaderenlichttoetegevt'h
dat daar zy geheel en al bezig waren omdai
Schepper te kennen en te dienen, min behvameljk
hier en daar van het Schepzel gedacht bebben.
Ditvoorbericht, het welk ikmake, zyinplaacs
van cene verklaring. Tot nog toc hebben wy
gezien, op hoedanige wyze GOD tunjobit:
overweging voorfteltdeScheppingof grondvefting
dcraarde. Nuvertooncnzigophetdooriuchtig
Toncel de Morgen-Sterren, deel nemcnde
aan de vreugde, welke het Hemelfch Maacgezang
inblaaft. Het zy dat deze vafte zynofdwalcndcjdefpreekwyzezatgene
Lcaifpret'^'^
N A T U u R
itbeeren : by aldien de Engelen te verftaan zyn.
ican de zin letterlyk blyven, gepaft op de aard
dezer weezens, Deze pryzen GüDdoorde
gedachten der Engelen, en de tongen der menfchen.
En het is inderdaad uyt verlcbeiden omftandigheden
waarfchynl y k, dat al hier onder den
naam van Sterren voorkomen de Engelen, dewclke
in het zelve versje genaamd worden
Elohm, zoonen, hinderen GODS. Üok hcb-
K U N D E .
ben de LXX metdenKaldeeiiwfchenUytbreider
angelous. Engelen. De Pfalmift zelf, Pf
CXLVIII. 2. de voornaamfte fchepzclen tot
het uytbrallen van GODS loffpraken zullende
opwckken; ftelt de Engelen vc.-or aan: Looft
Hern alle zyne Engelen > looft Hern alle zyne heirfcharen.
Wat dat de Diiyvel zelf, Lucifer,
Morgcnfterre wordgenaamd. Zie mikinsl^ertheid.
Copermc. II. D. 41. bl.
Job X X X V i n . vers 8. p. 10. 11.
Ofte iv'ie heeft de zee met deuren toegefloten, doe^e ttyibrak, ende mt dehaarmoe^
der voortkivam ?
Doe ik de wo/ke tot haré kleed'mge fteide; ende de donherhelt tot harén Windeldoek.
Doe ik -uoor haar met myn hefluyt de aarde doorbrak, ende zetíede vrendel ende
deuren.
Ende zeideTot hier toe zuit gy komen, ende niet voorderi ende hterzal hy ^ch
Relien tegen den hoogmoed uwer golven.
In d( _
zelv voort "de orderrang zelve der bchepping is. De aarde
gegrond zynde, en de liicht gezuyvert, moerten
2 optellingder werken GODS gaat GOD
Port van hec land tot de zee, welk ook
de waterenvan onder den hemeiin eeneplaatze
vergadert worden. Gen. I. 9. en deze zelve
vergadering van water en hecfc de naam van Zeen
gekreegen vers. 10. De Zee is een der overheerlyke
werken GODS, enhetisvoHlrektgeoorlofd
te verzekeren, dat degeheleAardkloot
uyt land en zee beftaat. Ook word inderdaad
door de gantfche H. ÖchriftaanGODaÜeengelyk
de fchepping, zoo ook de verdeeling, en
andere hoedanighedcn toefchreeven. De HEERE
heeft de Zeegemaakt Exod.XX. 11. Neh.
IX. 6. Hand. IV. 24. Alwaarom Hem ook
eene volkomene heerlchappy, gelyk over alle
andereSchepzelen, over de zee toebehoord. Pf.
XCV, mens ook de zeeis. Job XXVI.
10. Hy heeft een gezet perk over het vlakke der
'•^'ateren rondom afgetekent. Hy vergadert de
'•¡:attren der zee als op eene hoop; hyßelt deafgrondenfchatkameren.
Pf XXXIÜ. Hyzetde
zee haar perk, op dat de wat eren zyn bevel met
mrecden. Spreuk.VIII 29. Enjerem. V.22
•ft hebbe de zee het zant tot eenpaa!gefielt fpreekt
^^HEERE, met eene eeuwige inzcttinge, datdaar
niet over cn zalgaan; door werten in
^e Nacuur ingevoerd; offchoon haregolven zig
ee-j^eg en, zoo en zullenze dog niet vermögen, ofzcfchoon
brnyzen, zoo en ziillen ze dog daar over
gaan. De zee derhal ven is een Werkruyg.
net welk de almachti^e GOO hetzygunftigof
•^crcoornd ten gebruyk neemd. Door zynfchelalleen
maakt hy de zee droog. Jez. L. 2.
I. £n zie'hoeHy, de Almachtige,
fc: recht van voile heerfchappy heeft werkftel-
^'g gemaakc in Ißaels doorcocht door de Rode
Zee! Exod. XIV, i r . VeranderevdcdeZeein
het drooge Pf. LXVI. 6. Scheidende de Schelfzee,
zoo datze verdroogde CVl. 9. De Zee,
de wateren des grooten afgrondsdrooge makende,
op dat de verloßen daar door gingen. Jez. LI 10.
Deze aldermachtigfte arm van GOD, wel aU
tyd ontdekt, erkennen dan eerft, dewelke de
Zeen doorvarende ploegen, wanneer
ne kracht de zee klieft, en door zyn verfland bare
ver heßng ver ßaat. Job XXVI. 12. Wanneer
de HEERE der heirßharen de Zee klieft
dat hare golven bruyfen Jez. LI. 15. Aisdan
eerft roepen de Stervelingen vol verbaaftheit uyt:
boedamg ecn is deze, dal ook de winden ende zee
hem gehoorzaam zyn? Mmh. Vili. 26. 27,
Mark. IV, 41. Luk. VIÍI. 24. 25. Alledezc
dingen, de welke ik in piaarseener voorrede hebbe
bygebracht, vefzekert de H.Schrift, beveftigt
de gezonde rede. Ik ga nu voort tot de
verklaring van den Text,
Vers 8. /Vie heeft de zee metdenrentoegeßooten,
doeze uytbrak. ende uyt de baarmoeder voort'
kwam? De LXX. ephraxa dethalaßanpulais,
hote emaimaßenek koiliäs meytros auteysekporeuo -
meney: maar ik hebbe de zee met poorten toege-
¡looten, als zy raasdde uyt de baarmoedervan hare
moeder uytgaande. Alwaaraangemerktmoec
worden de" nadruk van het woord etnaimajfen.
To emaimajfen (andere Afichrifren emaionto)
anti tou oißra hormeytikoos eiche kathapertibrephos
apokueytheynai teys Abuffoueypeigeto. De
vrage i
neer die uyrgebrokcn
by moey el yke baarfng ?
welke zy is uytgebor]
vermoeddeden icrs die
;ftgeftclt by U
isgeßootengeweeß, alsdi
« X
Iksgefciiredzy?
>ls uyt de baarmoeder,
l^aardeafgrondis, uyt
1? De Heidenen zelve
slyks. Archelaus had
It de zee binnen hai e
het aardryk
I i\
mí