866 G E E S T E L Y K E
van hetminftevaatje, wormileking, icheuring
macbrig is ce ontbindcn. Wend uw voet naar
de geneigdheden des gemoeds, van die vereeniging
afhangende, zoo zult gy zieneenewoedende
zee door eene lichte wind in opftuyvende
golven, baaren tot in de lucht opbruyiTend
e : liier blaazen niet alleen de vier Voornaami
te Winden, maar zoo vele, als gyftippenop
den Gezichrseinder begrypt , zoo vele, dat is,
ontelbare gemoeds -dritten; gene plaars voor bolw
e r k , gene voor ichuylplaats. Want , zoo
b y aldien de menfch zieh wend naar G ü D ,
zynen Schepper en Onderhouder, den zelven
z i e t hy wel overa!, in alle hoeken van deze
•wereld, binnen in z ig, buyten z i g , maar alt
y d mec byna toegeflooten oogen. Hern leC'
raard de rede , dewelke overig is gebleeven,
den dienft , welken hy echter niet bewyf t , op
het alderfchandelykft verzuymd. Hy ziet in
d e afgryflelyke draaikolk van het eeuwig on«
g e l u k , in welke hy al willens van boven nederftort.
Hy belooid zieh van den medgezelligen
menfch hulp en trooft , maar voor dezen
z e l v e n , zonder welken hy niet kanl e e v en, ziet
h y zieh nergens veilig. De menfch behcordde
den menlch rot eenen G O D te z y n , maar
d e menfch is, eilaas! voor den menfch, volgens
het gemeen vertoon, een duyvel. En hy
heeft rede, cm in traanen weg te fmelten, zoo
d i k w y l s als h y overdenkt , dat d e eenige beete van
eene verbode vrucht hem in dezen afgrondvan
elende heeft nedergeftort. Maar deze zelve
aanmerking van onzeelendigheit,endenafpooring
der oorzaak,geleid ons naar G O D , wiens
barmhertigheit alleen , en dezelve oneindig,
mächtig is om ons iiyt zoo veleoneindigekwaden
te verloifen. Staat, in het voorbygaan,
aan te merken, dat Job heeft geleefd in dien
t y d , waarin de menfchen langlevende geweefl:
z y n , en echter fteld hy den menfch kort van
dagen, en zat van mlujien. Deze is de eigenfte
belydeniife geweeft der Aarrsvadercn, dat
de dagen des levens weinige waren en boos;
niet tegenftaande die tot eenige honderden wa
ren opgeklommen, was hen echter niet verborgen
, dat duizend jaren by G O D als eene dag
zyn. Van eene byzondcre nadruk is de vergel
y k i n g van het levcn des menfchen by eene bloeme,
dewelke opkomd, cn afgefneden-word, by
eene fchadwjve, dewelke vlucbt, endo met
befiaat. Het zamenweefzel eener bloemc iiyt
alderfynfte pypjes is aldertederft , het welk
aanftonds zo ras hetwordatgefneden, jät e vooren,
hare fchoonhiedverlieft, enverfleníTende,
afvald. Zoo ook het menfchelyk ligchaam
een zoo zeer teder geftel iiyt ontelbare buisj«
te zamen gefteld.onder het Welk diehetkend,
z i eh veel eer verwonderd, dat het kan leven,
en gezond ÍVaan blyven zelf een uurcje, dm
door ontelbare ziektens aangetalt te worden,
D e Witte ligufters val len, dezwar t e violen worden
afgeplukt . D e v e rwe v a n hetaangezicht,hoe
bloozende hefookis, vergaat in een oogen blik,
Eene eenige bezwymmg veranderd het alderfchoonfte
menfch in een levendig afbeeldzel
van de dood. De bloeme is niet van de voornaamftedeelenvande
plant, daar toe alleen gc.
fchapen, om het voedend zap te bereiden voor
het teder vruchtje, derhalven vald die terftond
a f , zoo ras dezelve volwaiTener is geworden,
Z o o is insgelyks niet het ligchaam het voornaamlte
gedeelte van den menf ch, maar d e ziel;
dat ftcrfd, na dat het eenigen tyd met de ziele
IS vereenigd geweei l , maar deze blyfd uit hare
gevangenüTe verlort, met hare vruchten , het
z y goede,het zy kwaade .belooningenzullende
verkrygen of ftraften het te vooren geleid leven
waardig. Verder is de vergelyking van eenen
menfch met eeneyiWwweoveraardi f^- i.Kron,
X X I X . 15. Onze. dagen op aarden zyn als em
fchaduwe, ende daar ents gene verwachting. De
fchadwwe isnkz anders dan eene beneeming vin
Iigt,het afbeeldzel van d e dood: zoookderaenfcli
niets, het leven het zinnebeeld van de doo4
De menfch, dit fchaduwacht i g afbeeldzel , word
bewoogen van het eene punt dezer wereld naar
het ander, gelyk de beweegtng van defchadawe
de beweeging van de Zonne oí eenig ander
l i c h t volgd. Dit fchaduwachtig leven düurd,
tot dat w y ziillen zienGOD den Fader der lichten
, by den -welken gene verandeiing is , noi
fchadu'-jue van ornkeering, Jak. I. 17. Ditfcha.
duwachtig niet van den menfch is in eene gedurige
beweeging, ende verandering , op het
voecpad vandeiigdenengebreklykheden, doch
onftandvaftiger enbewccgelykerdaneendwaall
i c h r j e , dan komd hy GODe e n s nader, dan
w y k t hy eens verder, ja op hetalderverftevnn
hem af. Voortreffelyk is het geen, het welk
van des menfchen leven heeft Bion Idyll f-
De Coden hebben aan den menfchenalleentykedt
tyd om te leven toegefiaan, en die kort, en zä^
eng bepaald' wy die hebben inderdaad vergeim,
dat liiy fierfelyk zyn geboren, en -wat eene kortt
tyd wy van het noodlot hebben verkreegen.
P R I N T '
T A B . DXXX.
I o n . XI V . - V . r . «-.13.
L i ^ - n o Ipes relig^ita , (fcc. n i - ' i V r i m t , ii, a. m.
fi'^i';
l l l t i n S
m:
f . . J . :
a í i . ".II.