ili lilp.
lii>'
8 4 2 G E E S T
zen, vczelties ontdekt waren, endenatiiurdcr
vloeibare zaken, voornamentlyk vanhetbloedvocht,
ten vollen doorzien} ftel, datvanzekere
vormende ziel kan uitgewerkc worden een
ligchaatn overeenkomende met die volniaakte
denkbeeiden, ZOG zoude alleenlyk dit volgen,
dar hec aan den Ontleedkundigen, en wel den
alderervarenften zoude ftaan zodanige konftig
gewrogce ligchaamen voort te telen, niet aan den
beeren, dewelke, de ondervinding getuige zynd
c , niet minder bekwaam zyn in het werk van
voorteeling, dan de aldergeleerdften. Wie is
' e r , die niet weet , dat in het maken van een
inenfch alzoo ervaren zyn de menfchen uithet
alderilcgtfte fchuim, zelfs van hec alderbotlle
verftand, wien hec zelfs niet bewuftis, datzy
eene mage bebben, menfchen niet alleen Europeers,
raaar Indianm en Garamanten, 00konder
de aldergclukkigfte gcftemtens, de alderdikfte
lucht geboren Wanc onze aanteelingen
zyn niets anders dan ontvouwingen vanoneindig
kleine beginlVelen, mec de wereld te gelyk
gefchapen, gelyk ook zyndevoorteelingender
dieren en groeibare dingen. Hoor G ü D zelyen
zoo als hy den Profeec aanfpreekt Jerm.
5. Eer dattk uinmoedersbuikformeerde, hebbe
ik ugekend, en eer dat gy uit den baarmoeder
wortk'waamd, heb ikugeheiligd. Den KoninklykenPfalmdichter
Pf: C X X X I X . 15. Myngebeente
en was voor u niet verholen, als ik mhet
verborgene gemaakt ben, en als een borduerfeig evirocht
ben, in de nederfie deelen der aar de. En
hoe, bid ik u , of door wac voorwendlel zoude
aan den menfch können worden toegefchreeven
de forn:\eering van het menfchel^k ligchaara,
tot nog toecnbeflift zyndehetverfchiltuflchen
den Ontlccdkundigenen Wysgeeren, ofdeeerfte
beginflelen van het alderkonftiglie gevaarte
te zoeken zyn in de oogen van het Ei-viies, of
de diertjes van het manneiyk zaac ? By aldien
g y uiet den Ouden Schoolleeraars raadpleegd,
ZOO zullen deze eene belagchelyke uitlcgging
geven aan dezen Text van Job^ namentlyk,
dat het zaat uit alle deelen des ligchaams vallende
met zieh draagd derzelver gedaantens,
en als melk word uitgemolken. Zie daar wandrochtigebevattingen
eenerwandrochtige Wysgeerte!
Nader komen zy derwaarheidby, dewelke
dit formeeren by eene kaasmaakmg ver
^lyken. Want het is bekend , dat de Alpi-
/che herders de melk eerft affcheiden in hare deelen,
weyachtige en kaasachtige, en de wron
gel in eene nap ftorten, en zoo de kaas bak
ken. Even zoo kan G O D ook gezegd worden
door het affcheiden van de dikkcrftoftevanhet
meer vloeibare en dundere het menfchelyk ligchaam
geformeert te hebbcn. Doch ftaat het
niet vry daar uit een klaarbegnp, totnochtoe,
wegens eene zaak van zoo veel gewicht re maken.
By aldien gy Coccejtis na)eeft, zoo zouden
die gene, dewelke aan beesjes of wormpjes
van het manneiyk zaad, niet tezien dan door
E L Y K E
gewapende oogen , den oo^rfprong van den
menfch toefchryven, onzen Job zelven tothun
bylland können roepen. Melk zoude zyn in de
tale der Kibbynen ecneßi?ikende droppel, over.
vloed van geparße melk , het manneiyk zaad
zelf; de Kaas het overtollig moederlyk bloed,
Buiten allen twyflel zal de befteuicleggmgvaQ
den Text zyn dewelke volgd: dat by gegoou
nelk, en gerönne kaas tcn eenemaal können ver.
;eleken worden , gelyk zyn , de ongevorrade
Kruchten , voornamentlyk in de eerile dagea
/an de oncfangenis, niet alleen inverweenly.
ngheit, maar ookgedaante, nademaal zelfs da
ilderuicgezochtfte vergroot glaazen in dezeal.
dertederfte beginflelen de deelen niet können
onderfcheiden, nict tegenftaande met 'er daad
de vloeibare ftoften daar in gebeeldt zyn. De
alderfcherpzienfte Ontleeder van onzen tyd de
Heer Ruyfch fteld voor onze oogen in zynt
üntleedkundige Schatkamer VL bl. 31,
Printbl. II. Flg. I. tweezoorrgelykeongevormde
Vruchren, embryones, van weinige dagi
van dewelke de eene alleenlyk degrootte heelt
van het zaat eener miere , en de andere dt
grootre van eene luis of latuw-zaadje niettebo
ven gaat. Zie deze beginffelen verbeeld cp
Printblad XXIII. Dewelke, voorlichtendi
de Ontleedkundigen, tot op zyne beginflelej
afdaald, zal gewillig bekennen, het welk P/inius
VII. Boek,;. kap. Ik erbarme my^ oi
•k my Overweegende, hoeßecht de oorvan
het hovaardigße van alle dieren.
Die zal waarlyk ten laatßen het levtt
aan eene rechte in'aagjchaal hangen, die altji
der mnßiielyke broosheid zal mdagtig geweejt
zyn. Voornamentiyk by aldien wy aanmerken,
dat wy negen maandcn lang in de duifterekerker
van 's moeders buikwoonen, tuflchendrel;
en pis geboren worden.
Vers 11. Met vel en beenen hebt gy my kkked;
met beenen ook, ende zenwjuen hebt gy in]
't zamengevlochten. Zie daar den menfch niö
meer eenezamenrunnigvanmelk, maarmeteeo
volmaakt lichaam verzien, bekwaam om allt
daden te verachten, "^ob maakc melding vai
eenige voornaamfte engemeenedeelen, zondc
dewelke het geftel van het menfchelyk ligchaatn
niet kan beilaan. Het vel bedekt den menfch,
httvleefch beweegd, namentlyk het zenuwacb
tige , de beenen onderfteuncn en onderftutten,
de zemiwen geven krachten en gcvoel. Ik zoude
können, by aldien ik uitweidingen beminJde,
een groot gcdeelteder Onclecdkundcdoor-
Iopen, namentlyk de Vclbcfchryving, de Zcnuw
befchryving , de fken-bcichryving , «i'
Ader-befchryving. Dog de engte der pba»
laat geiie brcedweidende vcrhandcling roe Hf^
zal genoe^ zyn, zommige zaken aangeraaki
hcbben, enalsmetdeuiterilevinger, maart^
paflelyk tot de kenniffe vaji G u D . Door dd
naam van Fei verftaat buiten twyfcl onze WyS'
geer het gehelegemenedekzel vanhetligchaan',
het
N A
het welk beftaat uit de Ofperhmdoi\\tz alderdunfte
Velletje , het eigentlyk zoo genaamde
Fei, het welk eene alderkonftigfte zamenvoeging
vertoond uit de alderfynfte aderrjes, pols •
adertjes, zenuwtjes, kliertjes te zamen geweeven,
door dewelkealleoogenblik hetvochtvan
het bloed rondom loopt, zoo dat door onrelbare
zweetgaatjes geduuriglyk uitwaaiTemt en
doorwaafl"emc hec onvoelbaar vocht, ter bewaring
van de gczontheid. Verder moet gefteld
worden de Vettigheit, een olyachtig vocht in
de kamei tjes bewaard, en het vleesachtig dun
velletje over de fpieren uitgefpreid. Alle deze
deelen van eene gemeene bedekking hebben hare
zeer voorcreftelyke en nodige gebruiken. Dit
vel zien wy dagelyks aan , maar hoe weinigen
zyn die, dewelke het zelveaanzien, zooalszy
behoordden, namentlyk met de oogen des verftands,
tot lof van den alderbeilen Schepper!
hoe weinigen, dewelke dit alderkonftigfte geweefzel
inzien, hoe dat het zelve op zommige
piaatzen, namentlyk in de palmen van de banden
, en de palmen der voeten dikker is , op
dat het bekwaam wäre de laften re dragen, op
andere piaatzen dunder en cederder! die de alderfynfte
zweetgaten aanmerken in deze doorgeboorde
zeeve, vandewelkei25ooo.dooreen
eenig zandkorreltje können bedekt worden!
Over deze ftofFe zullen daarenboven nog eenige
zaken by hec einde van deze verhandeling
volgen. Hoe weinigen , zegge ik, overweegen
met Ezech. X X X V I I . 6. %.dat GOD zenuwengeefd,
dat hy daar vleefchdoet opkomen,
ende eene huit daar over trekt: geen zekere Winde
Afgod der natuur! Vleefch, datis, fpieren,
ceten wy dagelyks , niet eens denkende , van
hoe groot een konftwerk deze werkruigenzyn:
hoe dat dezelvegehegdwordenaandevaftedeelen
even als een handboom bezield door den invloed
van dierlyke geeften, dewelke zeive ten
eenemaal onbekwaam zouden zyn , en van
krachten ontblood, ten zy dezelve in eene geduurige
beweeging wierden bewaard door eene
noch fynder ftoffe, onmiddelyk van G ü D bewoogen.
Deze Spier-handboomen beftaan uit
ontelbare vezcls, als uit fnaaren, en deze uit
kloocswyze ronde blaasjes , dewelke van hec
vlocibaar zcnuwzap opgeblazen , by gevol"-
korrer geworden, ongelooftelykekrachtenver^
: zodanige dünne vezelrjes , zegge
•uwelyks uicmaken eeneParylche
lyn, w e l k e i s van eene voet , derhalven 192.
vingerbreed en 36864 duimen vierkanr. Hoe
weinigen zyn'er in geral, dewelke op de vleugelen
van hare gedachten uitvliegen toc den
Uimnder en Maker deezer handboomen, dewelke
de fpieren en derzelver vezeltjes en blaasjes
zodan ig tc zamen heeft gefchikt, dat elk
gedeelte zyn ampt waarneemd, door anderei
' ' • Icwelki
T U U R K U N D E . 8 4 3
richten :
i k , dat 16. nai
iiiec belet?'dc>
:ne gedaancc ;
die vezeltjes heefcgegegevcdert,
dan gekron-
I kelt? Onverftandigiswaarlykdiegené, dewel-
! ke niet ziec , dewelke niet pryft, GOD den
I Bouwkonftenaar, den Tuigwerkmeefter, den
' Landmeetkundigen , den Konftwerktuigmeefter,
dewelke de Uurwerken niet alleen heefc
gemaakt, maarook zelf alleogenblikbeweegd:
h y v l e c h t , volgensjobs belydenis, het zamenftel
der beenaeren, welke beenderförmeering
waarlyk goddelyk de alderwyfte der Köningen
onder de alderbedekfte verborgendheden van
de natLiur weglegd. Predik. XI. 5. Gelyk gy
niet en weet welk de weg des winds zy , of hoedanig
de beenderen zyn in den buik eener zwan'
g ere vrouwe: alzoo en weet gy het werk GODS
niet, die het alles tnaakt. Laren wy aanmerken,
bid ik u , dat die wonderlyk kunftwerk van hec
menfchelyk lichaam fteund op beweegbare, buigzame
pilaren, verfcheiden beenderen, van dewelke
elk beftiptelyk heefc gekreegen defchikking
hec gebruik beantwoordende: dat de grondftylen
der pilaren niet beftaan uit een been, maar
uic vele door vel en zenuwen onderling te zamen
gehegd; dat de gehele buitenfte voet, in
ZOO verre die uit de Palm, Metatarßis, toonen
, is zamengefteld , zoo net gemaakt is,
dat hec ligchaam daar op ftaande alle zoorten
van beweegingen zoude können oefíenen, ftaan,
gaan , lopen, fpringen, huppelcn, en nochtans
het evenwicht niet te buiten gaan: dat da
boogswyze ribben van de eene zyde aan de wervels
van de rüg , van de andere aan de borft
gehegt even als cen fchild het hert cn de long
verdedigen, maar ook gelyk mec dedaaropleggende
en tuilchen ingevoegde fpieren de ademhaling
ten dienfte z yn: dat de ruggraat eenpilaar
is uit vele wetvelbeenen te zamen gevoegd,
volgens de weccen der Bouwkunde in een gellooten,
opdachecligchaamvaftftaan, ennogtans
zoudekunnen gebogen worden, welkebuiging
geen plaats zoude vinden , by aldien het
gehele niggegraac uic een eenig bcen beftond.
O p dat ik niets;zegge van deHoofdpanne, dewelke
als een helmet de herflenen, de alderzachcfte
en koftelyke zetelplaats der ziele, bedekt
cn bcfchut: van de tanden , de gedaante
derzelver, en invoegmg door inlafling: van de
beweegbaarheit van hetonderftekakebeen: van
de wonderlyke fchikking der beentjes van het
gehoor, alle welke dingen, en andere van dac
zoort, my te verre van den Koninklyken weg
zouden afieiden. Derhalven hale ik de Zeilen
in, en Job my aanmanende vermelde ik eindelyk
de zenuwen, dewelke uit de gehele harsfenen
gefprooten door het gantfche ligchaam
worden uitgefpanncn, en de beweeging en hec
gevoel aan alle ledematen mededeelen, voerende
hec vlreibare, het welk onder de benaming
van dierlyke geeften , zoodanig fyn, dat hec
zelfs gewapende oogen ontvhed. Doch ik wil
met, om mec al te wydlopig te zyn, uitloop
docn rot de gantfche zenuw-verhandeling,
welke rot hare grootfte roe , en door aU
' der