nT
i
N A T U U R K U N D E .
ren, gelyk ook de wolle kleedcren, haare eige
woonplaatzen cn milTchien moeder, byaldien
die wäre dubbelzinnige voorrceling door den
ouden is erkend. Jnßoteks Hißor. V.Bock,
Ì2. kap. alwaar hy yerhaald dar zommige beeßm
geteU worden in wölk , m zulke dingen,
dewelke uit wollen heßam, gelyl motten, dewslkt
als dm het meeße vtartkomen, wanneer
de wollenßdachtii zy». Timms XI. Boek. is.
kap. Stof in wÄle kleederen 'veroorzaakt motten.
Het heilig Bybelblad gebruikt de gelykcnis
vandezeworm-mottemeeralseens, wanneer
hec leerd, dar door GOOS rechtvaardige
oordeelen de verworpelingen uitteeren, en vermeid
worden, gelyk eene motte door eene blinde
beere de alderkcftelykftc klederen bederfd.
Job XIII. 28. Ende hy veroudert als eene vefrottinge;
als een kleed, datdemotte op-eet. Jez.
L . 9. zullen altemaal ah een kleed verouden,
de motte zalze verteeren. Jez. LI. 8. IVant de
Moi/e, gnafchj zalzeopeeten als eenkleed, ende
hetfchiet-wormken , Safch , zalze opeeten als
wolle. En met den Text van Job komd over
een Pf: X X X I X . 12. Kaßyd gl iemand met
ßrajßngen omdeongerechtigheit zoo doedgy zyne
hevalUgheit fmelten ah eene motte. Hzncmotte
nu, welker befchryving en aftekening de lezer
van my zoilde vorderen, is een klein vliegend
beesje met witte vleugelen, doorgaans met zwartevlakjesgetekend,
welker vleugekjes, aaneen
vergrootglas onderworpen, zyn een alderkonftig
8 2 5
gewecfzel van veertjes, wirte namentlyk en
zwarce, en die, ten aanzien van het diertje camelyk
Jang zyn. Deze motten leggen veleeiertjes,
uic dewelke voortkomd een beesje
ázWolf, genaamd, dekoornfoldersfchadelyk,
als de graanen afknabbelende. Zie daar van
de gedaantens uit de Experimenten en Befchou-
•wingm vzTv Leeu'jjenhoek bl. 2Ó3.
De Figuur i. is de motte zelve A. A.
De Fig. 2. het inwindzel of vlies , in hec
welk de wormen ingeiloten in motten veranderd
Wörden, gelyk men oogfchynlyk ziet.
De Fig. 3. het achterfte gedeelte van de Motte
, het welk zy de eyertjes zullende leggen van
A. tot B. uicftrekt, en van die kant hec gedeelte
van het ligchaam uitftrekt B C D . van deze
het gedeelte C D E. op hec einde met hayren
bezec.
De Fig. 4. Het zelve ligchaam zeer lang
uirgerekt, door hec welk het ei doorgaandete
gelyk langer word gemaakt, toc gemakkelyker
leggen in de graanen.
De Fig. 5. hec Wormtje uit het eivoortko.
mende, door het vergrootglas gezien.
De Fig. 6. een gebrooken ei.
De Flg. 7. zyn de grootfte vederen , waarmede
de vleugels bezet zyn.
De Fig. 8. andere kleinder vederen.
De Fig. 9. andere langer vederen, dewelke
de boorden der vleugelen bedekken.
Job. V. vers z.
Want den dwa'K^n hrengd de toornigheit om: ende de yver dood den (a) flechten,
(a) Hicron. den kleinen. Pethi betckend eenen lichten, die gemakkelyk geloofd» en voor de gemoeds-drifcen wykt.
Alhier verfchynen , en , hec zy door een
dreigend aangezicht, of koel aanzien brengen
fchrik aan, twee uit degemoeds-driften, maar
de alderverderffelyklle, toorn en nyt , eene
körte en lange razerny. De Toornigheid des te
ontzachelyker, om dac dezelvevoornaverwanten
erkend de begeerte en droefheid, zoo dat,
volgens de voorondcrftelling boven uitgelegd,
dan eens de voorrang heeft hec zenuwachtig
vochc, en hec aangezicht, hec bloed van de
buitenfte ligchaams-deelen naar het herte weder
te rüg zynde gedreeven , bleekheic aantrekt :
dan wederom het hertedeheerfchappybemachtigd
, en hec bloed in de buitenfte buisjes van
het ligchaam door zyne uiterfte kracht voorcdryfd,
cn eene roodheid op de fpiegelder ziele
brengd : derhalven het elendig ligchaam mec alle
zyne deelcn , vloeibare en vaile , als tiiflchen
twee punten van wederzydiche zwaarte geflingerd
geweidige flagen moet doorftaan. Dus
namentlyk, die alle breidels van toornigheden
uitgiet, ontvlammende door een norsen wreed
gelaat, braakt niet anders dan bedreigingen uit,
door een droevig beweegdhynaderhandtormedelyden.
Hier uic blykt het, waarom en op
wac wyze nu de bloedvoerende varen uitgezec
worden, hec vel rood word, de oogen ghnfteren,
het ligchaam warm word: dan de Uppen
bleek worden en beeven , de canden knaríTen ,
de hoofdhayren over einde ftaan : waarom een
onredelyk zoc mcnfch dan eens eenen zwaareo
adem , eenen verhaafren haald , nu eens eenen
zwakkenjangzamen, hoogvliegenden, wegens
Imert in de banden klapt, de aarde met voeten
ftampt, dreigendewoordenuitbraakt: waarom
deg.1I, de dyken doorgebrooken zynde, word
uitgeftort, en de pois zoo ínel word gemaakr,
dac hcc bloed uic de mond, ooren, neusgaten,
buik , wonden uitvlied , ja de ziel dikwils uic
hec ligchaam de vluchcneemd, meceenwoord,
de toornigheit brengd den d'tvaazen om^ welke
de nadrukkelyke Ipreekwyze is van Eliphaz:
àtn d'juaazen, evil, eigentlyk den//f¿/f», die*
zyne zaken zonder reede, raad of voorzichcigheit
docd ; die van elken , zelfs den aldergeringften
aanvalvan gemoeds-driftengintsenher