. Í :
84
G E E S T E L Y K E
l i t o wy dit gebraik in opmerking nemen
zuUen wy aai Size jongcns toellaande gemakkclyke
al fpeeknde voortrdlingen van fneeuwu.
KCiytvc ai y
Eevaartcns by r wjtnrerrvcl.wintertyd.
In den Text komd voor het woord bor,
het welk wy door ziliverheit vertalen, enmet
ons Arias, aanandereneenregenbak, fontem,
éene put , maar grooter nadruk in dit woord ¡
het welk komd naby ,''f
Wt„e T. " fTe_r mT"Tnr. 2, ,2 . v«.innHd OnUlmit!s RRauddbi eek >
zoon II. Deel bl. 28. Ichtyologie BMic^. t,
in 't woord zaba iets meer, dan in het yoot.
gaande rachatfih . waffchen , namentlyk «f.
jchikkcn "f-«"»- toliUen. blinkend makin.
P R I N T B L A D DXV.
Uwe banden dm, my fmerte aan, boewel ze my gemaakt hehhen t^ tarnen ronàl
Ge7enk7och Tl^t gy my ak kern bereid hek, ende my tot ßof xuH deen weder,
Hebdam met ak melk gegooten, ende my akeenen kaai doen nmnen? \
m v f l Z e v k e / c b bebdgy my bekked: mt beenen o é , ende «nmen hek s
^ Z l T X ^ u T g , .eldadi,be:t aan my gedaan : ende «w ^^cbt buà
myn geeß bewaart. Jobs X . verff: 8, 9. lo, . i , i ¡,
Hier koomt » drieierly gefldte ems lyfs te v m
•T G™»« eens ganffihe» menfih; en da, het welk alken
Beßaat «it zenuwen; en noch het zmuwbeen.
Foog mt dit dies. GOD nw airffrong naa te j{ooren.
De kennis van » zelf moete n dtaos bekomn;
Die beurt u van dteze Jard' dorn- alle Hernien heen,
En maakt a met »w GOD, der dingen hron, gemeen.
Door Wien gl, een bereid, vol van wond'ren, zyt gebooren.
Hl 's blind, die in zieh zelf zyn Maaker niet ontdekt,
En boos, die 't ziende niet tot iver ward geivekt,
Om GOD, by hem bektnd, te minnen, diemn, vreezen.
; GOD: verlicht ons 00g, op datwe nw Imfler ziem
Doet, doet de ntvelin der dwaaling van ons vliin,
Zo kennenwe ti, nit wie«, het alles is gereezen.
TEr befchouwing fteld alhicr cnze groóte .
Wysgeer voor de voortrefFelykheit van
den menfch, maar ook de bouwvaU.gheit ,_de
edelheyt te gelyk en de nietigheit. Wieis er,
in wiens oogen niet glansrykfchynddeuitmuntendheid
van den menfch uit zyne eerfteenonmiddelyke
fchcpping ? Ende GOD zeide,
Uat ons menfchen mahennaar onzenheelde, naar
onze gelykenijfe ; ende dat zy heerfchappye hei- ;
ben over de viffchen der zee, ende over het gcvogelte
des htmels, ende over het vee. ende over
de rehele aarde . ende over al het krmpende gedierte,
dat op de aarde krmft. Gen. I. 26.
Job doed de deure open van dat kend uzclven
voor zig zelven en voor ons, welkekenms
van zig zelven , na de kennifTe van GOD, de
aldernoodzakelykfte is en te gelyk de aldervoottreífelykfte.
Andere wetenfehappen maken
ons Geleerden, maardezeGodvruchtige»
andere maken opgcblazen , deze verneden
Die aandachtiglyk zyne ziele in aanmetkijij
neemd , zal nooit ophouden zieh te verwo»
deten over de alderwydnitgeftrekfte krachtti
van het verftand , de ongelooífelyke fccln«
van gedachten, de fcherpzinnigheit van uil'
vindingen, de fchatkamcren van hetgeheuge»
de oneindige veranderlykheit van begeerte®
de onuitputtelyke diepte van de wil. Die lit
Ligchaam befchouwd, die heeft ziehte verwo»
deren over de alderkonftigfte zaraenvoeg»!
uit verfcheiden deelen , over de gedaante g»
V ing, de veelderhande bewecgingen van de vlott
bare en valle deelen , de volniaking van he
gantfehegellel, maar ook de broosheit. V*
de vereeniging van ligchaam en ziel, twee ze
ftandigheden ten ctnernaal vcifcheiden
TAB. DXV.
iOB Cap X. V. a ^ j
CtauTÓi'.
í f j i r l i Ptt,. X.
IT. 8 - l-i.
•¿íriMu- iii-li iVW{'f n-friini.
Ti.S^rabjt -^ctilp.