nfi'íf í 'S'^E
IJ,.
lis-'
r
l i l i ; : '
:
930 G E E S T E L Y K E
vrucht-dracht beknoprelyk op re geven, uyc
den boven geprezea i^ífWíjO/pr jdewelkeonsgegeven
heefc cene aldernaauwkeurigfte bcfchryving
van de Palmboom in Amanit. van bladz,
661. toe 758. De Palmboom is twederlei van
geflacht, de mannelyke Printblad DXXIV.
F i g . E. en de vrouwelyke op het aangehaalde
Prmtbl. Fig. F . genedraagd alleenlyk bloeizem.
deze vruchten- De mannelyke ftrooyen haar
zaad, het welk een zeer fyn ftof is geel van verw
e , op de vrouwelyke j hec welk gefchied of
door behulp der winden, of menfchen arbeid,
het welk zy in het Ooften ambaar daden^yttvullen
, noemen. De Romeinen noemen de
troffen der Palmboomen Spadices, welke de
"Palmboom aan de hoogftetopuytdeoxelender
bladeren uytftoot,doch de koker van de Palm,
vrucht Spatham, de Grieken elateyn kai fpaiheyn,
de Perzianen bukumi nachl Fig. i. en 2
Printbl. DXXV. maar eene jonge tak mec de
v r u c h t , by den Perzianen Pengi nachl, vertoond
de Fig. 4. de Fig. a. de koker om hoog gehev
e n , nog binnen de weefzels en wmdzelen der
groene bladeren verborgen. N a dat de j o n g e tak
met de vrucht opzwellende uyt de koker is uytgeborften
word dezelve in zeer talryke teentjes
ontbonden met bloemtjes in de mannelyke Fig.
3. in de v rouwelyke met pruimpjes Fig. 6. en 12.
verviild, gene ten gebruyk om de vrouwelyke
Palmboomen te bevruchten (Fig. 16.) deze
Wegens langzamer wafdom eerft de vyfde maand
na deze ryp wordende. De kokers haar dienft
verricht hebbende verdorren in 't kort , of worden
van de Tuynl ieden afgefneeden. De bloempjes
( Fig. 5. ) met welke de tros is bezaaid, zyn
Icleinder dan de lelien van de dalen, langwerp
i g , drie-fteelig, bleekverwig naa den bleekgeelen,
mec drie veielcje.«! voorzien, op gene
fteeltjes ruftende, maar op zeker vleefchachtig
beginffel dat gras-verwig is. De vefels wollig,
r o u w , wit zyn vervuld met veel bleek geel
ftuifltof, zeer licht, zeer dun, het welk zelf
de pUchc van mannelyk zaad vervuld. De by
een vergadering der bloemptjes aan eene tros is
over talrykj tot 12000. toe. De vrouwelyke ,
tros (fig. 6. 12. ) is eene tak des palmbooms,
zonder voorloopende bloemen met vele vruchton
beladen tot 2300. toe. Deze vruchten zyn
in het begin van Maart van grootre en rondte
als een peperkorn , in April neemen zy eene
langronde gedaante aan ( Fig. 7 ) in de maand
M" ay k' rygeo zy d•e groorre van Ke r f f e n ( F i g .
8 . 3 juny ingaande verbeeiden zyolyven. (Fig
9 . ) in July is aan de dadels ( Fig, io. ) eenè
zeer groene glans , langronde gedaante , een
hart fteentje, zachter vieefch, maar wat hart
wrang. In dezen ftaat tot de rypheit toe worden
zy genaamd chalad, met een woord aan Jobs
C¿!?/aldernaaft vermaagfchapt. Eindelyk in de
maand Auguftus ryp wordende (" F ig. 11. ) wor«
den zy Dnmpas genaamd,en emdelyk de lascile
rypheid hebbende bekomen, na dat zy op
hoopen zyn by een gezameld, van den Perzianen
Churma, van den Arabiercn Tamr, met
hec zelve woord Thamar in de Schrift voot.
komende , van den Grieken daktuloi , Van
Diofcorides en Gúenus pboinikobakmi. De.
ze fteentjes vertoonen de Flg. 13. 14. 15.
Aan het einde van deze verhandeiing lult
het my ten gevalle van de Palmboom en Da.
dels eenige gedenkpenn i ngen te voegen.
Fig. 1. Is van de Scad Hkrapytna op het
Eiland Cnta. Op de voorfte zyde ftaac een
getoorent en vrouwen hoofd, het bekende Zinnebeeld
van Cybele en van de fteeden. üp de
andere zyde, behalven de vogel van Jupiter
o p het Eiland Cretageborenen begraven, eene
Palmboom met Dadels, zyndedaarbygevoegd
de naam der Scad l E R A P U T N I O O N , en
van den Schout of Magiftraat IMERAIOS.
F i g II. Is eene Gedenkpenning van M.Aurelius
Antoninus te Efeze geílagen , van de
grootfte ftempel voorkomende in de Schatkamer
van den Koning van Vrankryk. Op de
eene zyde leeftmen Ar. m atp. antíineinoc.
o p de andere E4>eci£ín nrriTíiN aciac. op de
vlakte hangd van de palmboom een fchild op
i^^EIKH fchryfd overwinning
Eindelyk vertoond o p Printblad DXXiV. de
Fig. G. den Fenix der Chineezen.
Fig. H. den Fenix der Japanders.
Zìe. Bochart Hierozoic. II. Deel, VI. Boefc,
5. kap. 817. blad.
Job X X I X . vers I5..
Myn toortel liias uytgehreìdaan bei 'water: ende datm vernachtede op mynentaà'
den gelukftaat des menfchcn by zodanige piante
of svorrei vergelykt : gclyk insgelyks Davii
Pf: 1. 3. Hy zalzyn, de godvruchtige,
boom, geplant aan watcrbeken, die zyne vrucbt
geefd m zynen tyd, en welkers blad nict afe»
vah. En minchien verbeeldden deze zeer godvruchtige
Wysgeerige Godgeleerdcn in inm
gemocd voornamentlyk de Palmboom, in de
Ooiterfche Landen overbekend, van welke às
bla-
Meer als eens, by aldien ik my wel herinnerCj
hebbe ik vermaand, dac in die warmer luchcilreeken
* hnedanig Arabie is, ten aldergrootften
dienfte zyn rivieren, beeken, fonteinen, voornamentlyk
voor die planten,dewelkeharewortelen
door eene vochcige en uytgebreide grond
uycfpreiden, en al was het alleen door dczen
ftant het aldcrgenoegzaamfte voedzel trekkcn.
Daar van daan komd het inderdaad, dataci
N A T U U R KUNDE.
. dik zyn, en lang, hec hout fponsachncr
de vruchten vol zap hebben boven vele
andere water nodig, zoo niet tot voediel, ten
minften tot overvoering. Flmius Xlll. Boek
4, kap De Palmboom, dewelke myndeazeer
tclukkiglyk voortgroeid, wrmaakt zig aan voch-
Uic plaatzen, en dnnkt hetgantfche jaar door>
ifi is 00k niet vergemegd met tie regens alleen.
En ^^3CofraJl 2. B. van de planten, 4. kap. Verfnaakt
zig meer door bronader-wateren dan door
ngen. Het zelfde beveftigt Kampjer Amocnit.
¡¿xot. bl. 677. en 679. bl. lecrd hy de manier,
op welke de bywoonders van dezelve de plaatzen
met Falmboomen bezet gewoon zyn cebefproeyen.
Doch alle begieting om de dorft te
leflchen, noch alle regen en rivierwater zoude
genoeg zyn, ten zy de Palmboomen en andere
boomen der warme landftrecken dikkc bladcren,
en in een gedrongen balten hadden. Wanneer
het deze aan water ontbreekt, moet de aarde
rondom worden opgegraven, de grond geopend,
op daC d e intrekkmg van hec toevloeyende water
in de zweetgacen del- wortels wierdebevorderd.
Palladiiis de Re Rnjiica TraB. 12. in
Hat • • • • -
93 t
vi^de, op dat zy door geduung e bevochtiging de
zomerhittens over-winne. Hier op wyft Job
miflchien met de vinger , wiens oorfpronkelyke
T e x t zarefchi patuah eigentlyk dus luyd,
mjne wortel is opengedaan: ten welken zelven
einde de gehele wereld door de akkers gewoon
zyn door de ploeg doorgefneeden te
worden, en de wyngaarden door de fpade geopend.
By aldien de Oofterfche planten zoo zeer,
gelyk wy gezien hebben , nodig hebben water
zoo tot toevoer, als verkwikking, zoozullen
zy de dauw voornamentlyk van doen hebben.
Daiiw heeft vertoefd in ntyne oogß, dus
zegdjfoÄ van zynen voorgaanden geiukkigen
ftaat. Dauw is, het welk ik meer als eens hebbe
te kennen gegeven, geen enkel waterachtig
vocht i geen water door flymerigheit van de
aarde alleen doorvochtigc, maar een dierbaar
zap over dag uyt de planten zelve uytwaaflemende,
des nachts weder neérvallende, zieh
"zelve aan de moeder wedergevende, iiyc verfcheiden,
voornamentlyk balzemachtige deeJet^
beftaande, in heete luchtftreeken tot den oogß
toe zeer noodzakelyk, geduurende degantfche
loop der zomer gene of zeer zeldzame regen vallende
; ten hoogften voordeelig en voor de ftaande
koornairen en den maayers, gene door het doen
opzwellen der vezels, en d e rype korrels terug te
houden, dat die niec uyt hare huysjes val len, deezen
toc verkwikking, enop dat z y d e koornhalmen
nat door de d a uw, met grooter gemak zouden
können afmaeyen. Hier van word melding g c
maakt Jez. XVI I I . 4. vin eene wölk des dauws^
in de bitte des oogfis. Hier op ziea de leilen
den Schryvers van het Akkerwerk, en den
land bebou wers bekend. Virgil. /. van den Land'
' uw :
Landlieden bid om vochte zonneflanden, en
om heldere Winters.
Columilla II. ßoek. dat hethoygmaaid worde,
eer hetverdord, noch bedauwd, en een weinig
vochtig zynde. Die weeten alle onze bouwlieden.
dac het de beile tyd is des morgens om te
maeyen, het gras door dauwzynde vochtiggemaakt.
En de Gemeene Larynfche zet het Hebreeuwfch
Biktziri niet over gelyk wy in myné
oogß, maar, inmyne tnaeying, afmaeying der
halmen.
Job X X I X . vers 13.
Want zy tDacbíeaen •wachieden na na my, gelyk na de regen : ende fperreden hare
mond op, als
na den X Jpaden fpaden regen,re^en.
Onze Wysgeer, terwyl hy mét eené verheve
herte verbecerd ; de heilzatne vermaníngen de ooren
llyl den voorgaanden gelukllaat befchryfd,
niet voorby vallen, maar met de grootílé
verfchafd ons zoo natuurkundige, als zedelyke
aandacht ontíangen worden.
overdenkingen. Zyne redcnen tot het volk
Hare mond, zc^á]oh, fperredenzyop. Dé
vergelykt hy by de regen , en de toehoorders [ d a g e l y k f c h e o n d c r v i n dmg l e e r d o n s , dat zy hare
I»/ doríligc planten. Deze diencn mec tcgen- ¡ mond open doen, die greetiglyk eens anderens
woordige gemoederen daar by ce zyn , niet , redenen ontfangen, en zulks door eene zuyvezwervende
buyten de gehoorplaats; niet voor 1 re ruygwerkkunde, onweerens of ook ondanks
cenmaal hunne Leei meefters verleenen ledige j de zieie. De \Vegh naar de inwendige ooren
coren, maar zoo dlkwyls eenige gelegendheid j is tweederlei, de eene door de gehoor door-i
zulks diild i zy verwachcen den vroegen regen gang, de andere door de mond. Daar gaac
by hec begin dcr verhandehng of loop, by het ' de klank in de buytenfte oore vergaderd door
cinde den fpaden: dat zy niet greecige armen
"ntfangcndacnietalleen, hetwelkdoornieUwspertgheit
ftreelt, maar voornamentlyk dat gene,
"et welk nuttig is: dat niet alleen hctverftand
vedicht, endeharffenenvervuld, maarhetwelk
«e wil veranderd , de genegendheden van het
tot de crommel, en door middel van deze veel
verder tot de binnenfte vertrekplaatzen van heC
werkcuyg van' t gehoor, hier door de Fallow
piaanichcpypuythetGchemeltenaarde fclnilp.
En deze laatfte weg diend voornamentlyk dre
doofiichtigen, aan welken de eerlle door de
k k Gi -
i l i ' ' ' ' i
í ]•l'I;
1 "1
1
: ' . ..i T, :
li;|r