N A T a U R K u N D E. 5 8 3
myne XV, Ferfuch. bl 176. de Fig. A. en houden word derzelver michtbaarheit voorree-
1$. de fneeuw CQ ys-boomen, dewelke ik met zet, hec leven bcliouden. Dezewerkwinkelder
eene over aangename befcliouwinghebbeaange- Jucht, van welke cot nog toe. is des te zeldmerkt
in de zeer feile wmter tuÜchen hec jaar - ' ' . . . .
1728.011 1729. in de poor tdai ren van hec U rterüch
huis te Zürich. Hct is een vertrek nieuwelings
opgecimmerc, vaa dezelveGezichtring
mec de laagfte g rond, meteenkachelvoorzien,
op welke nuen dan warmeafchen geworpen door
de lucht van de Stoove niec bewoond zynde gedreeven
hebben dampen overvloedigl yk vliegende,
maar door eene zoo zachte en regelmatige
beweeging, dac by geval de hout e valdeiiren, zoo
groot als zy waren, zynde opengezet aan het geziehe
vercüond hebben diisdanige gebladerde
cieraden, dewelke gemakkelykonderdennaam
van p lanten, waarlyk wederopgewekt , zouden
zyn gekomen voor eenen Wysgeer om door vuur,
by aldien aldaar een Itookhuys geweeft w a s , of
eene winket uyt groeibare dingen geeften, walers,
olien te bereiden. Tuilchen dezeysboomen
heb ik aangemerkc in overcalryke tncnigce
zeshoekige bevrooze d ingen, even als dünne bollerjes
door zagen afgeknipc, zodanige j hoedanige
ik in die zecr ftrenge winter van her jaar
1709. heb aangemerkc in de venfters vanglaaze
buyccnrondcens, befchreeven in myn Zond-vloeds
Krnydboek bl. Pnncbl. VI I I . fig. 4. van de
jNjederduytfche Uycgave: ook heeic hy aangemerkc,
ook uyt hec ys uytfpuytingen in hec
l\oot<itn SweedmborgObs. MifcellM. 129. Deze
opmerkingen verdienen een naauwkeuriger
onderzoek, proefnemingen mecallenaarftigheic
aan te ftellen, een doordringend oordeel, op
dac hec eindelyk geoorlooid zy in de binnenfte
fchatkameren van deze Sneeuw-bewaarpiaacsin
ce zien. Wy hebben boven de ineeuw bereeds
aangemerkc als een kleed, maar koud. waaf door
de plancen de wincer geduurende geftoofc worden
, en door de wannte binnen de aarde ingezamer
en fraaler^ om dac de fchatcen daar iu
verborgen, dewelkebyheldercluchchetgezichc
oncvheden, de regen nument lyk, fneeuw en hagel,
door geene langduurige koking, omloop
bearbeyd worden, maar in eenogenbl ik: wanc
in een ogenblik worden dedroppel suyt de hoogte
valleiide, of de bobbelcjes, in hagel en fneeuw
ja op dezelve tyd in regen, hagel en fneeuw
verändere: wanc zeer zelden regent hec in de valeyen,
op verhevener bergen fneeuwcen hagele
hec. Deze zyne fchatkameren houd GOD op
tot den tyd om den -vyand (tevervolgcn) tot den
dag desflryds en der oorloge: eis hooran echthroon,
eis heymeran polemoon kai macheys. Derhalven
vertoond zieh nudeDamprondomdeaardeleggende
onder het denkbeeld van een zeer wel voorzien
Tiiyg-en-Wapenhuys, een •wapenhiiys des
hemels, welke iiytdrukking JppiäniiseaSuidas
gebruyken. Deze onoverwinnelyke kracht der
wapenen hebben oudstyds de Egiptenaars ondervonden,
welken miflchien de woordenvanderi
T e x t becrefFen, wanneer namentlyk de HEERE
gaf dondtr ende hagel, ende het vuur fchoot naa
de aarde: en de HEERE liethagelregencnover
Egiptenland: welke hagel afßoez indengantfcben
Egiptenlanäe alles wat op den velde was,
van den menfchen af tot denbeeßentoe: ookßoeg
de hagel al het kruyd des veldes. Exod. IX. 24.
2 f . Die Kananeers, op welken de HEERE
van den heml wierp grootefieenen: zoo dat 'er
van die hagelßeenen meer fiorven, dan de hinderen
Ifraels met den zw aar de doodden. Jof. X.
I I . De wapenen derhalven in G O DS hand zyn
niet alleen driepuntige blixems, maar ook hagel,
ook fneeuw, welker ftoiFe andersfins den
aardbewüondcts ten aldergrootilen gebruyk dienen.
J o b X X X V i l i , vers 24.
IFaar ti den weg, daar het licht verdcelt ivord i ernie de Ùofien'wint zig ver/Irooit
op der aarde ì
Gelcgendheit tot eene zeer wydloopige verklaring
zoude können geven de twyfclachtige
van het woord Or licht, by aldien die wyd
"ytgebreyd te zyn geoorloofdwäre. Byaldien
gy die Vuur-bewaarpiaats van hetaldergrootfte
gevaarte en kracht: deZonne, zoudverftaan,
zoLide ik aan deze tegenwoordige aanmer-
^wg können onderwerpen die verwonderlyke
J'erdeeling van warmceen licht over alle landen,
•^y gevolg die trapswyze vermeerdering of ver-
^mdering van wärmte ineeneenelklandfchap.
" y aldien onze Lacynfche Or wel doorfulgvr,
'•^eerltcht, (in eene cuflchenrede) hceft ver-
^aalc, zoude wederom eeiiebckwamegelegcndhelc
voorkomen om te fpreeken van deaanfteeking
van ditalderdoordcingenftelichcindewolken,
hecuycbarftenuytdczclve, ende verwonderlyke
verfpreidingdoor den geheelen Gezichckring,
zoo wyd die is uytgebreid. By aldiea
Or, pachney, rymis, gelyk de LXX. willen,
zoude ik eene gehele rym befchryving können
voorftellen. Die kan ik met fttizwygen niet
voorby gaan , zuliende in hec//fÄfblyven, dac
hetZonne-lichcaanallePlaneten is medegedeeld,
cn voor elk van deze genoegzaam is, h^et welk •
overgenoeg, en tot onze overtuyging blykr, door
het voorbeeldvan hecaardryk, hec welk beftiptelyk
verkreegen heek dien ftant tot de Zon,
« z dien
I :
II
j , • -.(M» à