» i
1 0 4 4 G E
val, maar als een werk van GOD
zynei- vingeren : De hemel is uu-e
aar de wwe: de -wereld ende hart
gygegrond Pf. LXXXIX. 12
% Mane, ende de ßerren , die _
AKvaac aaa te merken ftaac, dac koun de wortel
E S T
het 'Werk
ook is de
'Iheit die hebt
)k hier,
van hec woord konanthah niec eenvoudrglyk
betekend alle voorcbrenging , maar eene
uycgelezene befchaavde voicoying, volmaakt
in alle gecallen , aan welke niets ontbreckc,
welke gene verandering nog verderving is onderworpen
, hec welk zonderling patt op de
geduurzaamheid des Hemels en der hemel (che
iigchamen. Niemand, zooikhoopc, zal van
een 200 plomp en bot verftand zyn, dac hy
het daar voor zoude hoiiden , dac G O D alle
dezc dingen meceigenclyk zoo genaamde vingers
hedt bearbeid. De vingers GODS zyn
GODS banden Pf. CIX. 26. Op dai ^ weten,
dat dit wae hand is: datgy het HEERE
gedaan hebt. En de hand GODS is deíTelfs
oneindige macht, dewelke ook den Egiptifchen
Toveraars in de voortbrenging der luyzen
toefcheen. Dit is GODS vimer. Exod.
V i l i . 19.
By aldien Däi;/«/eene fprong had gedaan iiyt
den hemel op de aarde, ditßipje, datonderzoo
vele Volkeren door ßaal en uuui' •wordverdeelt,
Seneca Nat. Qiixft. I. B. zoude hy de aldergrnotfte
hebben gedaan, van de Maan toc de
aarde van5oooo. Myleri, van de vafteScerren
tot onze woonplaats 500 000 000 000. halve
middellynen der aarde. Maar hy doed cene
grooter, van die onmeetbarehemelfche Iigchamen
tot het ftippeltje van het Itipje, denmenßh.
ÎVat is de menfih, dat Gy zyner]gedenkt, ende
de Zone des menfihen, datgy hem bezoekt ? Of
wacis, bidiku, de alleenheerfcher vanhetaldergtoocfte
Keizerryk ? Wat zyn de meefte
Alleenheerfchers ondcrling het zy doorverbonden,
het zy door vriendfchap, hec zy door
vreedemakingen verbonden, ofdoorhetoorlog
oneens? ô aardfihe dieren, overdenkt gy niet ^
over -welken gyî. fihynd te gebieden ? IFant by aldien
gy onder de muy zen zoud zien eenen zekercn
zig het recht ende de macht boven anderen
aanmatigende, hoe bar tig zoud gy in lagchcn
nytberfien. Boethius de Confilat. J I. B. Konnen
zelfs niet de miercn hare open plaats van
eene voet of eene halve voet in het vierkant
verdeeleninKoninkryken. Prinsdommen, Gemenebeften.?
Wat zal dan zyn ecn Keyzer,
wat een Koning, een Prins, ecn Graaf, ecn
eenryke, g,
E L Y K E
Summunqne credit gloriam,
Late patentes atheris cernat plagas,
Ârfiumquc terrarnm fitum.
Brevem replere non valentis ambitnm
Pudebit au£fi nominis.
Dcrhalven hecft de Pfalmifl: door deze zync
tegcnftelling willen inwerpen eene walging voor
de aardfchedmgen, waardigheden, rykdommen,
welluftcn, dewelke met anders zyn dan
fchyn-goedercn, en de geraoederen tot hemelfche
opbeuren. Befihouw de ruymte, vaßig.
belt, jnelheit des bemels, en laat eens na uover
geringe zaken te verwonderen. Boeth. op eie
aangeh. plaats. De vragevandenGoddelyken
Pfalmdichter ÌVat is de Mcnfch? vcrfchaftaan
ons eene bekwamc gelegendheit om meer van
naby en onze voortreftelykheic in te zien en
elende. Inderdaad wy zyn een edelSchepzel,
by aldien wy in aanrnerking neemen onze ziele,
de alderwydfl: uytgeftrekte krachten van het
verftand, de ongelooffelyke fnelheit van onze
d e n k b e e i d e n d e fynheit der uytvindingen, de
fcharkameren van hetgeheugen, de oncindige
veranderingen van onze begeertens, en deveranderende
omkeeringcn, de alderdiepfte afgron*
den van de wille, hecalderkonftigft zamcnftel
van hec ligchaam uyt valle envloeibaredeelen,
de verwonderenswaardige vereeniging van de
ziel met het hgchaam. van alderverfcheidenfte
weezens, dewelke niets gemeens hebben , en
nochcans alle dingen gemeei Wy z y n , zegge
i k , een edelSchepzel, wyet
eene band vau de geeftelyk«
wereld. Maar ook eene el<
el<
Raadsheer, een^Èd^
rigaart, ftaatzuchtig<
' niet iecs minder da
nwelluft. ergege
een ftipje, of;
niets. Hoor wederz
e n T c x t , ophoeda.
n Staatzuchtigcn bekleyne
gy wilt, wat minder dar
om, en toepailelyk opc
nigen wyze Boetbin.
fc^hryTd :
giuiamqne folam mente precipiti petit
wereld,
en ligchamelyke
idige," ja alderidigfte,
by aldien wy in ons.gemoed overweegen
onze ziele door zoo vele dnfcen even
als een Scheepje door zoo vele golvenen'tzamenfpanne
winden geilingert herwaarts, geilingcrt
derwaarts; het beklagelyk verlies van iiec
beeldGODS, deduyfterhedenvanhecverftand,
de boosaardigheit van de wil, de boosheit des
ligchaams, de dwingelandfche heerfchappy van
ons elendig ligchaamtje over onze alderdierbaarfte
ziele, de vereeniging van onze zielmet het
ligchaam hangende aan de aldcrdiinfte draad
cencr Spinne, welke elkwindje, elkeverandering
van luche, fpyze, hercstogc, en wel in
ccn ogenblik magtig is af te knippcn. En is
dcze kcnnis van ons zelven, tot welke onze
Godgelcerde ons by de hand leyd, na de ken-
-iiie van GOD, de aldcrvoornaamftc. Alle
ndere werenfchappen leeren ons, en maken ons
geleerden, maar dcze raaakc ons nederigen, godvruchtigen.
Die in deze Schoole van zelfs-kenms
is ondcrweezen beftierd zyne gcmoeds-driftcn
naarhecvoorfchrifcdcrzuyvereredc, roecft
zync dadcn naar de proefneeming van deSikc!
des Heihgdoms, hy doed dat gene, het welk
)illik is, cn machtig is hem in di
se ZOO wel als
11 deandere wereld gelukzahg tc 1
laken; zorgcn
•uldiglyk alle kwaad vermydcndc
allefteiltcns
N A T U U R
tcns-gevarcn. De reden zit aan het roer, voornamcntlyk
verligc zyndeuyt hec Woor d GODS,
cn voerd het Scheepje vlak voor de wind inde
haven, de Zeilen van goedeenheiligegemoedsbewegmgen
zynde uytgefpannen. Maar dit
zelfde Schip word fchielyk ter benedenfte helle
gedreeven bloot zynde gefteltvoordeongeftiiyme
ftormwinden der ongetemde gemoeds-neigingen,
van dezelvc zynde ingezwolgen. Noodzakelyk
is hec datditSchepzelmiddentuiTchen
Engelen en onredelyke beeilen door gemoedsdritten
gefeid worde : want die Stoicynfche
Jiertscochceloosheic is cene enkelc hariTenfchildery.
Wanneer de goede gemoeds-dnfcen de
opperheerfchappy hebben, doen zy den menfch
den Engelen naby komen, by aldicndekwade,
den beerten, ja zy maken hem eenen lyfeigen
der kwaadc Geeften, en ftorten hem alzoovan
bovcn neder cot de zitbanken oneindigmaal lager
en ongelukkiger, dan die der beerten. De
reden moet de hertstochren als vrye beftieren,
niet over lyfeigenen heerfchen. Dog de Vrage
van Davih -wat is de menfch ? beftaat niec in
eene blooce befpiegeling. dezelve dringt aan op
de oeiFening van dat gene, hctwelkrechtmatig
i s , met de Goddelyke willc, van dewelke hy ^
geheel in zyn, 'willm, en doenafhangt, overeenftemmende
is. Derhalven zal de alderdierbaarfte
fchac, dewelke hy in die aardfche gevangenhuys
bezir, zyn de geruftheic des gemoeds
m GOD, vergenoeging met godzaligheic, de
haven, daar wy naar eoe ftcvenen, de vereeniging
met GOD. Die gene, dewelkegeruftin
GOD leefd, is vcilig voor alle befpringingcn
van hertstochten enverzoekingen. Daaroprtaróogde
de bsgeerce tot hec hoogrte goed, over
hec welk de Heidenen zoo angrtvaìlig zincwiftedcn,
alle Knftenen het 00g vcftfgen. De
blydfchap, welke daar iiyc word gcbooren, is
niec, gelyk die der zaken van deze wereld,
oogenblikkig, ydclyk ingebeeld, maar rtandndige
ceuwtyden zullende duuren.
, dswelke onslyfeigenen derwereld
vryheid ftelt. Imand by zig
Eene kragt,
en des
vergem
py ove
verkrygc in en mec G O D heerfchapzelven,
ovcrzyneinbcelding, wil,
nercstocnten. Hy gebruykc, vrolyk zynde^
de gocderen , welke de hoogftc Gevcrfchenkc.
Kyk in de uycerrtc armoede, wel ce vrceden in
de alderknypenftc pynen. Hy fiele zyn ge-
JTioed te vreeden in alles, wat hem gebeurd, geruit
in hec middcn der fchuymende zeebaren,
vergenoegd met die dingen, dewelke de aldervoorzienigfte
wille G O D S bflluyr. Jn deze
zelve kracht beflraac de gezondheic van de ziel.
Hy ftaat pal als eene Marpezißhe rors midden
tiifTchen dcpynen, armoede, rykdommcn, de
d'jod zelvc onbewogen, nog daar is niers, hec
Welk hemuycdie middelpiincdergerurtheiczoude
können verplaatzen. Midden cuilchen de
golvcnderonrtuymigewereld. middencuHchen
K U N D E . 10 4 5
lig doorvarendc land hy veilig aan in de havea
der eeuwigheit. Hy komd GOD mecr ende
meer nader, hoe hy zyn vaartuyg of voet \vyder
voorrzet, overlteekende eyndelyk door de
zeeengtc in die zee der goddelyke volmaaktlieden,
voornamentlyk de Hille zeevangoddelyke
goedheid , eeuivige goederen zullcndegenieten.
Wydere aanmerking verdicndde ftoffe, déwelke
ons het aldernaall becreft, de overfraaie
affchctzing van den menfch IVal ,s de mtnjch,
datgy zyntr gedmkt, ra de Zone detmenfchm ,
dat gy hem kzoekt! Zie daardeafbceldingvan
onze nietigheit! Ende hebt een •wtimghemmindergemaakt
( ehhim AcxyCoim} ende hebt htm
met eere- ende hcerlykheá gekraant. Zie daardc
waardigheit! Zie daar dan den mcnich ryk in
C O D E ! vanGODgtfarmeert.Gtn.U.-!.
banden hebben my gemaakt: te zamenrmtom
my zynze, ende gyfjerßint my. Gedenkt dog¡
datgy my ah kern bereid hebt, ende my totßof
zult doen weder keeren. Hebt gy my niet als ?aeik
gegoten, ende myalseenekaasdoenrmnen! Met
en-vleefch hebtgymy bekleed: met beenen
ende zenuwen hebtgj my 't zamengeviochten.
Bemvem het leven hebt gy weldadigheit
aan my gedaan: ende uwe of zieht heefi mynen
geef be-jsaart. Job X. 8 12. ivlaar op
hcedanige wyze alle deze dingen? Is nictmis-
(chien ecn ZOO edel Schepzel, GODSbccld,
gemaakt van goul, of paarlen, ofedeleGefteentens?
DelfelfsGcllagt-naamisyi«/-!)«, -uan
de aarde, om dac hy is gevormt uytßyk ikr
aarde Gen. II. 7. welk eerlte bcginilel van onze
Adeldoni ook Job op de aangchaalde plaats.
De menfch derhalven beitaat uyt eene mismaakre
itofle, cuten cenemaal onbekwaam om een
ZOO alderkonftigft ligchaam te vormen. Dit
nocmen de Wysgeeren eene ontkenning. Der^
halven is hier toe van de zyde GODS eeneoneindige
macht ende wysheitvan noden geweefl".
Dog wy hebheu daar in, dat wy zoudcn lee<
ren. Byaldien wy aerdfihzyn i.Kor.XV-47.
pail het ons niet trotze verwaandheden aan te
nemen, niets zal 'er zyn, waarom wy anderen
de gevaarljkc Scylla en Charybdis klippen v
met ons van dezelveedeleafkomftmeteei
waand voorhoofd zouden verachten. Gedurig
moetcn wy zien in defpiegelvanonzebroosheic
en iterfelykheic; alle onze daden van ons lighaam
moeten zyn gericht ter eere van den Alderbclien,
van den Alderhoogften : datonsgeduurige
lefle zy: kend It'W zelven, licvcr dan
alle andere zaken buytcn ons. Dit gebouw is
ftoffelyk en bros, een hiiys van beenen vleefch,
op het alderinnigfte met een denkend, geeftelyk
weezen vereenigr. Hier Word wederom
ecn nicuw fchouwtoneel geopend , het welk
ons in de aldergroocile verwondering werpt.
Wie is 'er, ik bid u , dewelke deze vereeniging
hoger dan de gehele natiuir ter iiytwerking
heeft gegeven ? IVlilTchicn Adam zelf, die
een zoo ede! medgezel had aan zyn ligchaam
gevoegd?
li'lf'"
I i -
gin ,