M i
i
i i
ÍiTlr:j
N A T U U R K U N D E .
P R I N T B L A D DL.
Ge^yk een herí fchreeuwt ma de viaterltrommalioo [chneuwt myne zkk m »,
O GOD. Pf: XLI I . vers 2.
Hier fchreewwt een Hcrty
itaa~
' dor^ verwonnen,
Om taaffenis, nao, hele bronnen;
Een zedig zinnebeeld, hoe zeer
Een vTQomen, door de deugd gedreeven,
Dorfi naar het eeumgduurend heeveny
En hygt naa't aanjchyn van zyn' Heer
Of Davids voetfpoor, Leed noch /marte.
Noch voorfpoed mkt des vroomen harte .
Van GOD, de bron van 't leeven, af:
Hy poogt in voor en tegenheden
Zyn GOD te zoeken door gebeden
En hem te dienen tot aan 't graft
Die ziel is 't eewwig heil befchooren,
IVelke altoos tragt naar GOD te hooren.
AL h i e r ftaat men eenige dingen in aanmerk
i n g t e neemen, dewelke voornaftientlyk
d e Natuur-befchryving bccrefFen. ünder X.
benamingen, dewelke aan hec Hert, en aaaverwand
deflelfs de wi lde Gei t , in d eH. ßladeren
worden gegeven, komd hier van aijal,
waar van afgeleid word aijalah, eene binde ,
van wel k woord zie Deuc, X I V ^ ^ .jUhiet
word het mannetje van ccn Herc gevoegd by
hec w y f j e thagnaroog. Hierom hebbcn de 1 ,XX.
voor hec Hert eene Hinde. hey elaphos, en
onze Latynfche , 7it Cerva mugit, gelyk cene
Hinde loeid. Miflchien om dac volgens Kimchi
de fteni van hec wyf j e fterker is, dan van hec
mannetje, dog het tegendeel getuy g d Arifioteles
I X . B. De mannetjes harten fchreeuwen
fierker dan de tvyfjes. JVant de flem van
het ivyße is kort, maar van het mannetje langer
uytgefirekt. Dog mcn moec aanmerken ,
dat in de Hebreeuwfche en Grieklche Talen
hec vrouwelyk woord ook aan het manne-zoort
word gegeven. liy Arifioteles in Mirabilibus
lezen w y . dac de Hinden in Epirus hec rechter
hoorn begraven, en Hiß. IX. B. 5. kap.
dat de herten de hoornen weg'-juerpen, hec welk
van de Hinde niet kan gezegd worden, nademaal
hec bekend is, dar de mannetjes Harten
alleen hoornen dragende zyn. Hefychius: eiaphos
keraos, arrheyn, het hoorndragend hart,
is een mannetje. ho gar arrheyn echei kerata,
-jL'ant het mannetje heeft hoornen. lets zeldzaams
is eene Hinde dewelke hoornen draagt,
echter niec zonder voorbeeld. Alhier heeit,
eene Adelyke Mevrouw eenigcn tyd eene gehoornde
Hinde opgekweekt, nadcrhand drie
jarcn lang in de ftads wildbaan, daar de herten
g c v o c d worden , gezien. Het geraamte van
het Hoof d vercierd de Ziirichfche ßoekkaraer.
D e z e zelve heefc my aanleiding gegeven ora"
eene Brief te fchryven over de Gehoornde Hin^
de, agter aan de Verhandeling gevoegd over
den Eland van mynen zeer gemeenzamen voorheen
gewezen Wxiç.nàJoann. Frederik Leopold,
te Bazel 1700. ter verkryging van de LeeraarswaardigheiCj,,
geiu>»i4cn. eiders ontmoecme
»*oort)ëclden van Gehoornde Hinden. Volgens
hec gecuygenis van Pindarns Ol. r. B . 7.
had Taygeca, de dochter van A d a s , aan Diana
toegewyd.
Chrufokeron elaphon theyleian,
Eene Hinde met gouden hoornen.
ü o k komd eene hoorndragende voor by Sofokles,
eene hoorndragende hinde by Euripides
in Iphigenia , eene Gehoornde by Anacreon.
Anderen te vermelden zoude weinig dienen, en
miflchien zoude ik te ver uytweiden, by aldien
ik de redengeving van dusdanige hoornuytdry-
Ving hier zoude byvoegen. Hier word niec
gehandelt over het gene, het welk zeldzaam
en wandrogtig is, maar over hec g ene , hec wel k
voor de hand is.
Het hoorn zal u voornamentlyk het geßagt
zeggen en dejaren, namentlyk by aldien gy het
zelve zult können zien : geen wyfje draagd deze
geivichten aan het voorhoofd, nog de Erymantifcbe
Hinde, voortyds beroemd onder de drbeiden
van Herkules Ç het zy zulks een verdichtzel
zy ge-ji'eefi , of eene -wandrochtige zaak )
vermaakt 11. Geen ivyfje draagd hoornen aaft
het voorhoofd.
Dus Jacobus Savary, niec min een geeftig
D i c h t e r , als een wel ervaren jager in zyn Gezangdicht
over de jagt, by Bochart. Ik hebbe
hec echter der zake niet ondienftig geoord
c e k op die Printblad onze gehoornde Hinde
dddd tc