862 G E E S T
maakt gene zwarigheit de hoogfte top deaarde
t e beveelen. Ja 00k ( het is wonder lyk om te
zeggen ) de ftengels gefneeden zynde word de
olyf boom-wor rel uyt hec dorre hout geftocen.
Virgil Georg. II. Boek.
I i i . Op het Schouwconeel van Jobs Wysgeerte
ver toonen zieh de ftomme, maar ce gely k
tot eere van G O D de alderwelfprekenfte Visfchen.
Deze bezorgen, meeralseens.enverdedig
e n d e z a k e G O D S . Alhier zullen \vy dezelve
aanmerken in het gemeen, zullende aantoonen
dat de ligchaams-ftand dezer beeften beftiptel
y k de Hoofdftolfe, in dewelke, en het leven,
het welk zy voeren, beancwoordende is. Daar
zyn vele viiTchen, die de rnondi even als de
menfchen en de viervoecige dieren hare Uppen,
uyt zetten können en intrekken, des tegemakkelyker
het aas zullende können vatten. Die
alleen van water en ilym leven zyn tandeloos,
alle anderen getant,niet ter harer verdediging,
noch gebruik van kaauwen, roaar om hec aas,
het welk zy gevangen hebben, vaft te houden:
hierom is bec, dat de tanden voor het meefte
gedeeke naar de keel toe omgebogen zyn; anderilins
fcherp, dikwyls zaagswyze, niet altyd
geplaacft voor in de mond, maar nu en dan in
d e keel zelve, of ook in d e nabuurfchap van
d e mage. De oogen fteeken niet buyten het
hoofd, maar daar is een kr i f talacht ig vocht ronda
c h t i g , op dat de Rraalen van het licht o p den
bodem van het oog zoiiden können o p het middelpunt
gedreven worden. Oogleäen ontbreeken
deze dieren, ons menfchen en viervoetige
beerten noodzakelyk,voornament lyk of cot befcherming
der oogen, of bevocht iging, of bematiging
van het licht, of uytfluiting , alle
welke gebriiykcn de viffchen gemakkelyk können
ontbeeren. Gelyk ook de hals, tndcvoeten.
Namentlyk de viervoecige en de vogels,
dewelke op pooten ftaan, zouden niet gevoegelyk
fpyze of drank können neemen, by aldien
zy geenen hals haddcn: hierom is hec,
dat de lengte van den hals doorgaans dehoogt
e der poocen beamwoord, en dat delangpoocige
beeften ook lange halzen hebben, de korrpootige
körte, gelyk men kan zien in de Krokodillen
, HagediiTen. De kortheit van den
hals vergeld in den overwigtigen Olifanten de
S n i ^ t . Door hulp der Vinnen behouden de
Viifchen hare ligchamcninevcnwichc, bi
d e z e l v e , en fchiecenvooriiyt, alsdoorn
uyger
d o c h de grootfte beweegcnde krachc zit in de
Stuart, dewelke daarom met de alderftcrkfte
ipiercn is verzicn, gelyk de vleugelsdervogelen.
Dit is de rede, waarom de viiTchen op
roof zullende aazen, of hec gevaar oncwyken,
door hulp van de ftaarc op het alderfnelft worden
bewogen, de vinnen als dan zeer naaiiw
aan hec lichaam voegende, op dat zy de beweeging
niet verhinderen. De Schiibben bedekken
het ligchaam derviflchcn even als een
f c h i l d , zy beichermen het vleefch, op dathcc
E L Y K E
niet door den geduurigen aanval van hec water
verflappe , dezelve groeyen derhalven met di
v i f c h , en by aldien zy fchade mocht en hebben
geleden, zoo worden zy herileld. Het geen
den menfchen en andere dieren de huyt i sen het
v e l , zyn den vifl'chen de fchubben. Maar ook
moec in den Viflehen aangemerkt worden zekc.
r e ß y m i g h e i d , door welke zy ce gelyk bewaard
worden voor de ongemakkcn van de hoofd.
i l o f t e , in welke zy zweeven, en deal tej
uytwaafTeming belec w o r d , en zieh uytdehan.
den van die haar grypc verpakken. De Vi
fchen hebben Gthoor,tn hebben echter gene wert,
tuygen. Die is z eke r , dat zy doorgaans o p het v«.
d e r , meceenefchelhettekenzyndegegeven, bi
een worden geroepen. MilTchienvervullenhia
gezichc en gevoei het gebrek van gehoor. du
geen,hec welk den grooten zeeviirchen,viei
g e dieren, den vogelen en menfchen de longa
z y n , dat geven aan den viffchen de kiewen
eeneten eenemaal verwonderlyke zamenftelling
als dewelke in eene karper alleen beftaac uy
4386. graatjes 4320. adcrachcige takjes,:
le zenuwrjes en adertjes. Dat de viffchen
halen getuigd allenthalven de ondervinding
ftel cene vifch of legd die onder eene lucht
p o m p , zy zulc zien dat na eenige trekkings
d e lacht over al uyt de nabuur fchap der vinca
ce voorfchyn komd, dat hec gehele ligchaas
als metpaarlen wordbezaaid, dat de zwembb
van een fcheurd, het beeft fterfd : de viffches
vergaan inde Vifchkaaren, howwers, ten zyhc
water geduur i g en ook de lucht vervarfcht wod
maak eene byc in hec ys van eene toegevr
v y v e r , de viifchen zullen in groocen getale
van alle kanten coelopen,om luchc teicheppei
Maar gelyk wy, en anderedieren met ons,dos
den mond de lucht inen uyc a d eme n , zoo fche|
pen de viffchen dezelve met den mond tegd)¡
met het water, en by de kieuwcn laten zyli£
zelve wederom uit. Verdcr is v an een zonderlin
gebruyk en konft de zivemblaas, door welka
behulp de viffchen overa! een evenwichi
het water behouden,doordeuirfpanningzwenf
men zy naaromhoog, door de zamencrekkif
naar om laag , in hec eerfte geval zynde i à
cer, in het laatlle zwaarder geworden. His
van komd her, dac cene vifch, welker dei
blaasis gebrooken, niec kan naar bovenkomc
maar genooczaakc word op de grond van ^
warer te blyven hangen, ook houden zieh
het benedenfte dicp der wateren de oeft^
andere fchelpviffchcn, en waterdieren van v«
derhande zoort, namenclyk dewelkegenebb
hebben. De Bcweegmg der Viffchen aanbelí^
gende, dezelve moec niet, gelyk ik bovenl*
recds vermaand hcbbe coegefchreeven wordii
aan de vinnen , wane deze afgelheden zynûS
verlieft de beweeging niers van hare ihelh^
d e zy-vinncn wordenuycgefpannenzoodik''^')'
als hec beeft de beftiering der beweeging v^
a n d c r d : de dubbelde aan de buyk houden^J
N A T U U R K U N D E.
vifch om hoog, gelyk de voeren eenen menfch
die ftaar, hec welk deoorzaakis, dac, deze
Vinnen afgefneeden zynde de vifch, even als
een dronken menfch, ter rechcec en cer linkerhand
zwierc : maar ook dienen dezelve coc hec
zwemmen naar beneden, in welk geval de vinnen
aan de ftaart gelegen, ook de plaacs van
een zichceinderlyk roer vcrfchaften , welke
dienft den vogelen de neergeboge ftaarc doed,
ZOO dikwyl s als zy zieh uyc de hoogce nedcrlaten
: zoo dac de opgeftooke ftaart der vogelen
de buykvinnen vertonen, wanneerde vifch naar
om hoog zwemd : doch hec voornaamf t e werktuyg
der beweeging is den viffchen de ftaarc,
aan welke byna al het vleefch van hetgantiche
ligchaam, endatgeheel, zcx) veel als hec fpierachtig
is , dienftbaar is, op dac een zoo zeer
dik hgch: l a m , als het warer is, zoude können
worden te boven gekomen, en door de aldergroorlte
fnelheit, gelyk wy z ien, worden overwcnnen.
Verder geleid ons längs eene rechte
w r e tot de kenniiTe GODSdevoortteelingdtr
viilchen , een werk alle opmerking cen alderhoogftcn
waardig. De zeer grcote vifTchen,
en die kraakbeenachtig zyn Icvendige barende,
doch met dat onderfcheid, dat de eyertjes iii
d e eyerkrans der grooce zeevifch fchiiylende
kleinder zyn. en geen onderfcheid van wir of
d o y e r , doch de grootere knarsbeenig , in dewelke
gezegde deelen klaarlyk van malkanderen
onderlcheiden zyn. De ftekelige vilTchen vertrouwen
aan de wateren hare eyeren, metmannelyk
zaat te befprengen. Het genacht der
ViiTchen klimd toteenongelooffelykgetal. Een
voorbeeld breng ik by uyt den fcherpzienden
Lemwmhock Armt. en Contemplât, in 't ¡aar
1687 bl, 8. Der Menjes. nimentlyk in' Je
hom ofhetmametykzaatdtrgrooter KabeUauw
ZOO -ve e, als "ej- op dm gehelen aardbodem menfchen
lemn. ¿le daar de uyrrekening op de
vergroolglazige waarnemingen gegrond ! H ,
fteld dat honderd zandjes (mande-Mlke elk met
r o o o o . levendige diertjes worden gehk teßeld)
«ytmakende Impevaneene duym. en dSdehom
van eene kabeljauw de grootte heeft van 15. d«y-
J o b X l I .
86;^
men : zal 'er zyn loooooo. van zandjes t
de groom van eene eenige meeikiindige duynt
15000000. in de grootte van iç. daymen
150000000000. het get al der diertjes in de hom
van een groóte kaheljauw : hy field va'der, of
by onda-jield . 1 3 3 85 0 0 0 0 0 0 . menfchen in de wéreld
, dezvelke derhalven meer als tienmaal door
de beesjes in de hom van eene kabeljauw 'ii.-orden
te bovengegaan.
T e r opheldcring Vän de Verhandeling over
d e Viffchen o p de kennifle van GüDcoepaflelyk
zullen dienen ^
Fig. Í. De Siioek-vifch.
F i g 11. De z e lve d e ftaart ter rechter en linkerzyde
gezwaaid zynderccht uyc fchietende. Wa n t
d e ftaarc ter rechcer overgevoerd in G. en naar
hec hoofd gekromd A. en de vinnen uycgerechc
zynde llaac de gancfche lengte ß C. aldergezwindft
y en dryfd met geweld hec wacer aan
d e zyde als eene riem, waar door de Vifch voor -
waarts fchiec van B. naar A. Insgelyks de ftaart
; vooringenomen zynde van C. naar H. ilaac
hec wacer van H. naar C. word de vifch door
eene ftrydige beweeging beftierd, en derechcei
voortftiiwing van d e vifch word verdubbeld van
B. naar /I.
Fig. 111. vertoond de zwemblaas van de
Snoek in den midden ftant, waar door hy als
opgehangen hangt in het midden der wateren.
ß . de mage , C. de buys uyc de maag in de
blaas.
Fig. IV. de maag enger toegetrokken , in
welken ftaat hy naar om laag zwemt.
Fig. V. deuycgefpanneblaas, inwelkenftaat
h y naar boven zwemt.
Fig. VI. Hec Herce A. het Oorcje B. het
fpicswyze begin van de groote flagader C. de
takken i ran dezelve uytiopende uyt D, aaa.
ftrekkende naar d e Kuwe n van de linker ku we E.
Dat de gehele Uytroeping van deze verhandeling
over de aarde , planten en viffchen zy
d e zodanige , dewelke onze Godgcleerde zelf
vers 9. opmaakt: IVie en'ii-eet met un attendee'
zen, dat de hand des HEEREN dit doedi
'"Jckn " """" ^^ aile vleefch ¿íes men-
Onze Wysgeer fchynd de zielen der beeilen
en groeibarc zaken re onderfcheidcn van de ziele
des menfchen , wyzer dan anderen , dewelke
aan de aldcrverfchillenftc zaken eenen zelven
naam geven. Gene word genaamd Nephefeb.
geftcldheid van valle en vloeibare deelen, waar
door het ligchaam leefd, word gcvoed, word
vermeerderd, gevoeld, word bewogen, teeld.
en andere Werkingen verricht; alle welke zaken
men ook in den menfch kan aanmerken
Want zoo lang als die leeld, is de onflcrffelyke
ziel met het ligchaam vereenigd. Op deze
wyze klimd by trappen op het leven der levendige
Ichepzelen: de laagfte is iagroeibare
ken, de tweede der zachte bloedetoo-.
de derde der viervoetige , vogelen , -omir.
kr,Upende gediertens, de vierde en hooglte
I: