N A T
U U R K U N D E . 823
ELiphaz roemd in den Text dathyeeneingeeving
heefc gehad: of dezelve inderdaad
ZOO geweeft hebbe , of hcm alleenlyk zoo gefcheenen
, en waar van daan deze ingeeving,
ofvan G O D , ofvandenSacan ,laatikanderen
oordeelen , dcwelke de gave om ingeevingen
ce onderzoekenhebben, endoorrechcgeniecen
H y bekend echter, dac zyne oore alleenlyk een
weinigsken daar van g evat hecft, fßthurifmon,
een klein geruis, eene duiftereftemme, zacht,
even als van den zodanigen, dewelke binnens
monds mompelen. vers. 13. Onder de gedachten
van degczichten des nachts, als diepeßaap
valt op den menfihen. Hec is derhalven, op
dac ik alle dingen mec weinige woorden zegge,
een nachcgezicht in den droom , in de eerftej
en die wel diepe, iìaap. Over de Slaap moet
hier uic hec tuigwerkelyk geftel des ligchaams
een begrip gemaakc worden , dac hec zenuwachtig
yochc als te rüg word gecfokken van de buizen
der uicerlyke zinnen naar de herffenen, of,
van daar niec invloeyenindeuicwendigedeelen,
als zy wel in den wakker zynde gewoonlyk
doen : terwyl ondercuflchen de levendige werktuigen
genieren dezelve, enftandvafte, niecafgebrooken
, ja fterkcr invloed der geeften
als volftrekc nodig ter bcwaring van hec
leven. Vergelyk, by aldien 11 zulks behaagd,
eenen wakenden by eene Meelmoolen, of een
ander zelfs beweegend Werkcuig, van hec welk
alle de deelen, de fteenen, gewichcen, räderen
, handboomen , in geduurige beweeging
zyn-, door de ilaap overvallen by hec zelve
werkcuig, maar ftil ftaande. Inmiddels terwyl
deze Meelmoolen tot ruft is gefteld, zoo loopen
gincs en weer, binnen de grenflen de hersfenen,
de geeften, zoo alswy dezelvenoemen,
en de ziel denke overeenkomcnde mec deze beweegingen
: aan dezelve worden voorgefteld
nu deze, nii gene voorwerpen, en de menfch
diinkc dac hy deze of gene dingen ziec, hoord,
voeld. Al l e welke zaken af hangen van de zamen -
binding van de ziel mec hec ligchaan, envan
de wetten en uicwerkingen dezer vereeniging.
Daar '•j;aseen tyd, in'ivelke deeerfiervßvoor
de kranke fiervelingcn begon , en de alderaangenaamfie
door het ¿efchenk der Coden den leden
bekroop. Zie daar in denßaap fcheen my de alderdroevigße
Heäor voor-oogen te fi aan. Virgil.
II. Boek van Eneas.
Vers 14.. Krjoammy fchrik, ende bevinge over;
ende verßhrikt de veelheit myner beettderen.
De zoogena.3TadegenioedS'neigingenzyn weggenomen
cuilchen de ziel en het ligchaam van
gelykwichcige uicwerking, jaook eevcnwichc,
tuftchen de bewcging van het vloeibaar zeninv.
zap, en hecblocd-vocht, vanhet zenuw-geftel
en hec herte.De Golven in deze Oceaan o fvan het
gemoed ofhet ligchaam opgereezen,fchuimende.
l in het vochtig zenuwzap hecfc wel de over- ;
heerfching in deSchrik, offchrikaanbrengende
verbeelding van hec voorwerp , de huid word
zamengecrokken, als het kwaad zullende onevluchrcn
, de omloop van hec bloeddoorde
uiterfte deelen word bezwaarlyk gemaakc, de
cegenftanden hec here tegengefteld worden
meerder , de ingewanden gevoclen wy door
eene arwaarc laft onderdrukc. Zoo lang deze ,
als eene krartipachtige zamentrekking der uicwendige
deelen, duurd, verlaat deze de warmre,
anderlllns de uicwerking van eene vryeomloop
cn aanwryving. De beweging der ipieren
en zeniiwachtige veefels van hec gancfche lighaaai
word ongeregelc , hec gehele geftel zidderc,
in hec byzonder de beenderen.
En eene zeer koude t'ziddering heeft
door de i
Virgilius.
Deze beving is een voorloper geweefl. van
hec gezichc, hec w e lk Eltphazvoox^ttid y dadelyk
daar op gevolgd. Düs wierd Daniels
geefi doorßooken in het midden van het ligchaam,
en de gezichten zynes hoofds verßchriktten hem,
Dan. VII. 15. Dog heeft ook miiTchien de
omftandigheic des tyds niet weinigtoc deze fchrik
Coegedaan. Hec was nacht geweeft, in welke
wy gewoon zyn vervaard te worden door geringligce
zaken, andere voorwerpen, gelykdes
daags, wenden ons niec af: dezielalshecware
zakt op haar zelve als op het middelpunc , en
elk heuveltje ziet dezelve aan als eenen grooten
berg. Gelyk alderhande geruchc, ook cngegrond
, een leger verftoord , hec welk geruft
flaapc, ontblooc zynde van buiten wachten,
ZOO ook alle geringl igteindrukking het gemoed,
wanneer het ligchaam ronkc.
Vets 15. Doe ging voorby myn aangezichte
een Geefi : hy dede het hayr mynes vleeßches te
berge ryzen. Hoedanig deze Geeft, pneuma,
geweeft zy , een goede of kwaade mögen anderen
oordeelen: van mynbeftekzyndehoofdhayren
door fchrik te bergegereezen, welkede
verfchrikte Eliphaz heeld geleden. Symmachus
noemd dac orthotrichein, de Latynen horripilatio.
De reden van imand die geduurig vloekt
brengd fchrik aan, orthoofei trichas Hec boek
der Wysheid XXVI I . 14. Diegeen, dewelke
hec leeropftel, boven verklaard, aangaande de
gemoeds-neigingen , en bevat en aanneemd,
het welk ik bekenne van den zeer vermaarden
Ferdries geleerd ce hebben , dien zal hec niec
zwaar vallen eene redengeeving van die toeval
op te maken. Hec vel word geweidigte zamen
gecrokken en als verrimpeld door de ongeftuime
invloeyingvan hec zenuw-vochc: dus
worden zy om hoog geheven, de hoofdhayren
ftaan ovcrend , als de fteekelpennen aan
een Egel, alwaarom de Franfchen deze hayre
te-berge-ryzing uitdrukken door herißer,
van herißon, een Egel. Zie de Mey Phyf.
Sacr. bl. 391. Bochart Hieroz. II. Deel. IV.
B o c k , 2. kap. bl.^j^.
f PR I N T -