I
Mil
9 5 1
de mindere h
G E E S T
de druppeltjes zeer klein, j
gelykende alleeoTyk naar daauwachtige nevel,
veel grooter in de laagftc valcyen, alwaar de
uyc eene aanmerkelykehoogte, vaneenigeduyzenden
voecen, nedervallende druppelen onder
hec vallen te zamen lopen. De Gemeene verklaard
de woordcn van onzen T e x t van de flagregens,
hy flort deßngregens uyt even als waierkolken.
Niet kwalyk merke Pmda over
Job IL Deel bl. jz/.aan, dachecwortelwoord
niet aUeen betekend uytgieten, maar ook overhalen,
dißekren, doorzygen , en dac Elihtt derhalven
met de vinger wyft op de zuyverheid
van hec regenwater boven dat der fonceinen of
rivieren : waarlyk dat water is als door eene
diftileer-ketel van de rondom de aarde leggende
dampovergehaalt, gezuyverdvanzwaarder
aardachcige deeltjes, deswegens meervoordeel
ig voor de gezondheid : ik zegge, van zwaarder
, wane in alle regenwater zyn zekere en
ilymachciger en zwaarder deeltjes, bekwaam
E L Y K E
om de planten te voeden, van dewelkc eiders.
Vers 2%.jißeloit fchechakkimjirgnaphou, wy
aldus, op dat zy van de lucbt nedn'vallen, eti
afdruypm, dafs die ffolcken trieben, trteffm
nmlich enz. Hier ftaac aan te merken dac
fchachack eigentlyk berekend eene dannewolk,
beftaande uyt zeer fyne dünne bobbeltjes, van
het wortelwoord Sachak hy heeft geßampt, hy
heeft klein gebreoken, zoo dat Elihu niec allecn
van de regen, maar ook van dendaauwfchynd
te fpreeken. Want ook betekend ragnak niec
alleen in 'tgemeen, hy heeftgedroopen, hy heeft
afeedroopen, maar ook hy herft daauw afgedroopen.
gelyk Spreiik. III. 20. Job XXXVI.28.
Alwaarom Coccejiis Over Job bl. 235. dimnt
•wölken drnypen , zy daauwen over vele metí'
fchen. Wy Zurigers zyn gewoon te zeggen,
en mec nadruk, es thaitelet, zoo dikwyls namentlyk
als 'er dünne daauw, eene lichte wol.
ke vald.
Job X X X V I . vers. 29, 30.
Kanmen ook verßaan de i^tbreidingen der ivolken, ende de hrahingenzynerhuttei
Ziet hy bretd o-ver hem zjn licht uyt, ende ds mnelen der ^e bedekt hy.
Elihu GOOS alderheerlykfte macht zullende
aantoonen fteld zyn gemocd te vooren eene onftuymige
lucht, tot welke gelegendheiden ftofFe
eeven miphrefihe-gnap, uytbreydingen der wölken,
das Ausfpannen der wolcken, de LXX.
apektaßs nephefeys uytfpanning der wölke, anderen
epektajeis, uytfpanningen, zoo dikwyls namentlykals
de lucht, ce vooren helder,doordampen
van alle kancen byeen getrokken wordverduyfterd,
en de wölken even alseenzeiloftente
worden y^'jtoti'^ixixitntwannder Himmeluberzogen
wird: als de Hemel overtrokken word.
Maar ceken aan, dat in onze oogen eene uy tipanning
fchynd, in eenen wysgeerigen zin veeleer
eene verdikking, of zamentrekking, eine Eirt'
zeühung is. Nochtans is ook eene dikke wolck
miphrajch uytbreiding, 200 lang zydegedaanteeener
wölke behoud, en tot dat z y , de bobbeltjes
tegen een geftootenengebrookenzynde,
tot regen word ontbonden. Oeze uytbreydingen
der wölken kan met de oogen befchouwen,
inderdaad mec eene vermakelyke vertooning,
die over de toppen der Alpes reyzende derzelver
beginflel uyt dünne nevelen opryzende gadeflaat.
Endezelvewolk, doordewelke wyeven
a b door eene nevel wandelen, heeft van verre
door zamenvoeging de gezichtkundige gedaante
van eenuytgefpannentapyt, voornamentlykals
'er regen of onweder voor banden is, als wanneer
menigwerf zieh eene eenige kleine wölk vertoond,
als by het eerftetoneel, maaraanftonds
daarna de gantfche lucht door dikke wölken
word overtrokken.
Eene kleine wölk grooter wordende ¿m
eene vuile boi
Befmet de lichtryke glanfch van de
lende Zon.
Seneca in Agamemn. 3. bedryf.
Een merkwaardig voorbeeld ontmoet menin
het Levens verhaal van Elias i. Kon. XVIII.
44,. 45. alwaar de jongen van den Profeet eeri
heefc gezien eene kleine wölke als eensmanshani,
opkomende uyt de zee. MaaraanftondsiiVfriiif
hemel van wölken en wind zwarty endedmf |
kwam eene groote regen. '
De rextwoorden, dewelke onmiddelyk voigen,
tefchuothfukkato, worden door den Uyt'
leggers op geneeenerhandewytzeverklaard: by
aldien gy dezelve onmiddelyk uyt de oorfponkelyke
Taal zoud overzeccen, zal zieh vertonen
het gekraak zyner Tente, welken zin onze
Moedertalige zeer wel uytdrukt, das Getàsfiner
Hutten. De LXX. hebben i/^ie^/ö,
neys autoa, de gelykheid zyner tente, tot dezc
komen naby onze hzi'^viiche de zolderingcnz)'
ner tente. Het zy wy de wölken aannicrkenals
uyrgefpannen tcnten, uyt welke uycgefchoocoi
worden blikzems, wcerlichten, dedondersmec
een grüot gekraak uytberftcn, of als eene overweifte
zoldering, dit is zeker, dat zulks een
overheerlyk werkis van den alderhoogftcnGOU
dac de Scheppcr zelf voor zieh houd, ja voor
Zetel verkieft. Die zelve, welken Dan. VH-
13. heeft gezien körnende met de -wölken des himels.
als eencs menfchen zone, die zal komcn^»
N A T U U R KUNDE.
(s^e wölke met groote kracht ende heerlykheit.
Luk. XXI - 27. Die zelve, dewelke tot Mozcs
is gekomen in eene dikkewolcke^iíoá.XiX.
g. De H E E IC E kwam nederwaarts in eene
rj;olcke, ende ßelde zieh aldaar by hem. Exod.
X X X I V . 5. Ende ßond aan de delire der Tente.
Pf: C I V. 3. Die zyne opperzalen foldert tn de
rj;ateren : die van de wolcken zynen wagen maakt,
tn op de vleugelen des winds'^wandelt. Andere
getuygeniííen, dewelkebygebrachtzouden kennen
worden gaa ik nu willens voorby. De wol-
Icen bewoond G O D even als een doorluchtig,
en als een gewapend cn oorlogsheldliaftig Koning
als een paleis en oorlogs-cent. Niemand
fs 'er, gelyk GOD, ò Jefchurum: die op den
hemel vaart tot uwe hulpe, ende met zyne hoogheit
op de bovenße wölken. De eeuwlge GOD
zy ti eene woonmge ; ende van onder, eeuwige
amen. Deut. XXXI I I . 26. 27.
Vers 30. Pharafchgnalau oro. Hybreidover
hm zyn licht uyt. De LXX. ektenei epauton
heydoo, hy breid over hern uyt Edo: welkwoord
(ydoo o f heydoo volgens de meening van den
Griekfchen Verklaarder gemaakt van
95Ì
licht, fchynjfel: zoo onze Latynlclie
heyd hy zyn licht uyt: doch kan in het byzonder
weerhcbt verftaan worden, door welk alderglanfchrykft
licht dikke en fwarce wölken
rondom omgeven worden. Naar de letter zoude
die den Text verklären, die van den top des
ilderhoogften bergs beneden zieh zoude zien
weerlichtende en blikzemende wölken, hy inmiddels
eeoe heldereluchc genietende. In eenen
gczonden zin können de woorden van Elthu verklaard
worden van den herael boven de lucht,
vry van alle verdonkering, welke de wölken in
de onze veroorzaken, enheclichcdooronmeecbare
ruimcens, hec ledige nabooczende, zonder
eenige wederomftuyting, zonder verhindering
doorfchiecende. Nicetas in Catena neemd or o f
eydoo voor blydfchap, welke in hec byzondcr de
beichouwing van de Regen-oi-Hemclboogverwekt,
alwaarom eenige Griekfche Afdrukzels
hcbben "TfÄ-ö», eene Boge, voor heydoo, gelyk
Zy tr-ekt dnyzend verfc
tegen de Zon overgeßeld zynde.
Virgil. 4. Boek van Eneas.
De Bodinne van Juno metverfiheidenverwen
bekleed. Ovid. i.B. der Herfchepp.
Doch deze verklaring fchynd my al rc ver
gehaald, aihoewel de Regenboog zelve eene
gemecnzame medegezellinne van onweders is.
Eindelyk ontbreekc hec de laatfte woorden
van den Text niet im zwitighddßirefihehajam
kißah, radices maris operuit, Er bedecket die
Ende des Meers. Sarefihe hajam. rhizoometa
teys thalaßeys, eigentlyk de wortelen der zee.
zyn aan Vatablus de oppervlakte der zee door
golven als door wortelen verdeeld. Eeneuytlegging
over weirzyden mank gaande. Nicetas
verftaac de bedekte , verborge grond der zee :
anderen de uyterfte geweften der zee door wölken
als toegefloocen of bedekc: Dionyßus de
kuften der 'Zee: anderen den doortocht van het
licht tot op den grond der zee zelve. Pineda
Over Job II Deel, 729. bl. de bergen, tegen '
welke de baren der zee brandingen maken, en
de daarop zittende weerlichtende, blikzemende
wölken. Van de andere kantishetbekend,
dat de wölken hangende aan de bergen, en der«
zelver toppen bedekkende, onder devoorbe*
duydzelen zyn van regen en onweders.
Job X X X V I . vers 31.
fl^mt daar door rieht hy de Volkeren: hy geeft fpyze ten Qvervioede,
In alle deze opgefteldezaken, deverdeeling
van licht, wärmte, wölken, regen, donder,
blikzem, wil onze Wysgeer betoogen GODS
alderwyfte, en voor ons ftcrvelingenalderbefte
voorzienigheid, maar ook de alderrechcvaardigfte
ftraiFen, deweikehy, doordenhemelteverdonkeren
en de blikfemen uyt te ichieten, ons |
oplegc. Hy geeft den volke fpyze ten overvloe-
De L X X . doofei tropheyn too tfihnonti, hy
Zal fyze geven den ßerken, anders akouQnti,
^ci hörenden. Symmachus parexei tropheyn
fmpolleyn, hy zalovervloedigfpyzegeven. Het
zelfde het welk Paulus Hand. XIV. 17. Ende
h heeft hem zelven niet onbetuygdgelaten, goet
van den hemel, ons regen en vruchtbare
tyden geveride, vervullende onze herten met fpyze
end: vrolykjseit. Dus zyn dan de wölken niet
alleen GÜDSThroon, maarookwerktuygen,
door dewelke hy zyne wil ocft'endG OD uyt de
hoogte donderende, die de alderhoogße plaatzcn
bewoond. Die de wölk uwe opkhmmingßeld,
zegd Theodoretus op Pf CJV. 3. door dewelke
hy de voorzienighett overal doordnngende heeft
te kennen gegeven: want die boven de winden
ende de wolkert ßaat, deeld bekwaamelykuythet
mute, of het ongetnakkelyke, het welk hier door
word voortgebracht.
Job