G E E S T E L Y K E
1008
E n Ovidiiis in Balieiit.
- - - Het zet zyne borß tegen de tcgen
overßaande pylen.
Vers 2 . Hei belacht de vreeze, ende en
word niet ontfieltt ende en keert met-wederom
•van rsjegen het zweert. Een ander bewyttcken
van oorlogs dapperhei t j /^¿í í¿,de LXX. katagela
, het belacht de vreeze, het werpc zig
z ^ d e r vreeze blood voor alle gevaUen van gevaren.
Het lagchen hier leenfpreukig zynde
genomen.
Vers 2Ó. Tegen hem rotelt de pylkoker; het
vlammigyzer dirfpieße, ende der lance. Afeppha
is eene pylkoker, waar in de pylcn gefl-ooken
worden , door onderlinge tegen een ftooting
gektyd gevcnde, by aldien de ruyter fteeiiwig
aanryd, het welk byden Dicbceren is de pylkoker
te klinken, en geruyfch te maken. Firgihus
VI. ß . van Eneasi
- , - En de pylkoker hebben zy in de vhcht
klinkende, rotelende, gehoort. •
Siliiis Italiens Boek.-
. . m Uy hotid door eene mlk en tveér-
E n eiders :
In eene drom flor ten neder, en maken de pyli
kokers ga'uyfch.
N o g froayer Homerus van jipollo Iliad.
Dragende op de fchouderen de boog
•weerzyden de bedekte pylkoker.
En op de rug -van den vergramden
pylen geklonken.
N o g beter paft de fpreekwyze van Job op
d e pylen zelve door de luche met geknars en
gefchuyffel gefchooren. Verder word aan de
fpieiTen en lancien geluyd toegefchreeven. Ennius
Annoi. XI. Beek.
En de fpiejfe afgefchooten zynde had gekraakt,
terwyl die door de borfi vloog.
Firgilius X. B. van Eneas.
- - - En hy werpt -van verre de knarf.
fende pyl:
H e : Hebreeuwfche Cidon zet onze Latyn
fche over geßm, de MoedertaÜge Schild zoo
ook Hieronymus de LXX. Aquila, Symmachus,
afpida , thiircon. clypeum , een fchild.
Onze Lzf^nichc gaßm, ^iim, is der LXX.
in Jozua^«;yöa, ecna f p i e ß , lancie. By anderen
epoomis, eeti fchouder-harnafch, ot epitrachcyhon,
eene kopere plaat^ of van ander met
a a l , waar door de hals en rüg word befchermt.
Breedcr verftcrkt dezc uytlegging Bochart
Hierozoic. 1. D. II. B. 8. kap uyt de zamen
vergeleken piaatzen Joz. VILI. 18. i. Sam.
X V I I . 6. 45. Job XLI. 20. En dac een
paart niet bevreeid is voor het gedruifch der
p y l k o k e r , hec knarflen der pylen, het blinken
der fchilden en fpieifen, of, by aldien gy lie.
ver met den hedendaaglchen wik iprccken,
voor het fchieten uyt kanon en vuurroers gctuygd
de dagelykiche ondervinding. Ook zyn
d e getuygeniflen der aloiide Schryvers by der
hand. Oppianus Cyneget. i. Boek ,208 vers:
Hoe komt het j dat het, paart, met onvertzaagde
en nooit omgedraaide oogen de dikkeßag.
Ordens -van vele krygfknechten befchouwd, en
met vreefd voor het Jchitteren van het blinkend
koper of yzer ?
Firgilius :
Nog ziddert voor het krachtehos ge •
druyfch.
E n Cohmella III. B. 28. kap die is een
bewys-teken vun een dappernioedig paard,
•wanneer het vrolyk, -wanneer het onverfchrok.
ken , mg door het zien van eene niewxe zaak
verjchrikt word. Hierom was het by den ouden
de manier de proeve te nemen too tou koodoonos
pfophoo, door het geklank van eene fehl.
of klokje , hec welk zy koodoonizein, diakoodoomzein\
notmdtn. H edendaags worden 'er geluydmakingen
of gedruyfchen van hoger toon
gevorderd. Van het gewennen der paarden by
den Ouden in gebruyk können geleezen worden
Ph i l o f l r a t u s \ l . ^ . ^ . kA^ .
lianiis Hiflor. XVI. B. 25. kap. Gregor.
Nazianzen. 242. Brief, en 213. Ja zy hebben
oudftyds aan een byzonder Godheidje,
Taraxipp US g e n a amd , in de Olympifche fpeelen
offerhanden voor de paarden opgcofferr,
ten einde zy door het gezicht of gehoor van
nieuwe, en vele dingen niec mogten verfchrikc
worden.
Vers 27. Met fchuddinge, ende beroeringt
flokt het de aar de op, ende engelooft niet, dn(
het is het geluyd der bazuyne. In den Oorfpronkelykcn
Text zulc gy leezen beragnaßh
verogez jegamme-aretz : met geivelt engrainfchap
zal het de aarde uytgraveu, door beweeging
en fchuddmg ßokt het ah op ; alwa.ir gezinfpeeld
word op hec peert, niet door loupen,
maar door ftaan, de aarde ichuddcnde,
hocdanig een de Dichters naar ' t leven affchilderen.
Ennius Annal. VI- B.
De Numiden befpieden , de hoef van het
paart doed degantfche aarde beeven.
En XVI I L B.
De ruyter draafd , eu met geklots ßaat de
holle hoef het aardryk.
Firgilius IV. B. van Eneasi
Met de viervoetige hoefßaathymetgedruyfch
het modderig veh,
Hec
N A T U U R KUNDE.
Het woord jegamma ondergaac verfcheyde
uytlegging. Onze Ui^nkhecnjuniushetzal
ityrgraven, of de aarde graven, onze Hoogduycfche
overzetting gebruykt her woord/ f^ar -
ren, fchraapen, zoo ook Münßerus na R. Salomon,
het maakt eene knyl in de aar de: Hieronymus,
het ßorpt de aarde. Symmachus, hoos
katapinoou, als of hec de aarde wilde inilorpen :
de LXX. aphaniei teyngeyn, hec doed de aarde
verdwynen. De meefte Kabbynen verftaan die
van den fnellen loop der p a a rden, welkenende
Hoogduycfchen enfranlcheneen^Ä/i/noemen.
Zoo leggen het ook d e Arabieren uyt De Franfchen
zeggen van een zodanig paart, dat het
veel weg eet, il mange beaucoup de chemin.
Zulks IS by Firgilius III. Boek der Landbonv;.
- De beemden door eene fcherpevlucht
Statins Thcbaid. VIII. Boek van de paarden tegen
de wederpartyders aanloopende
• - - Fan even ver afflaande rvymtens
aangenoopt rannen zy aan, en zien het veld
tuß'chen beide gelegen kleinder 'worden.
Zeker Franfch Dichtcr: het paard
Doed de vlakte afiieemen, en niet meer könnende
met het oog worden nagevolgd, verließ zig
in eene landwolk.
De woorden, dewelke het naaftdaaropvolgenj
ende en gelooft niet, dat het is hetgeluyt
der bazuyne, es trauet auch nicht, zvann der
Schall der Pofaunengehöret "^'ird, in den oor-'
fpronkelykcn Text beginnen z y d u s : lojaamin,
het zal nietgeloven, en können dezelvcdusverklaard
worden, dac het peert hörende hec ge.
klank der trompet zoo zeerbranddoorbcgeerte
dat de ilryd raaaraangaat, dathetzelf daarniet
op let, nog geloofd da t die geblazcn heefc, hec
welk ook ons zeerdikwylsuyteeneonverhoopte
blydfchap gebeurd. Zoo bez'-jaeek het herte
ran Jacob, als hem de tyding wierd gebracht
van Jofefs leven, '•j:;ant hy en geloofdeze niet,
Jofef bfoeders Gen. X LV. 26. Dogandercn
zetcenhec over, hy ßaat uietvaß. Firgil.lll.
B, der Landb.
' - Aisdan "wanneer de •wapenen van verre
geluyt hebben gegeven,
Kan het niet langer op deplaatsßaan
Vers 28. In het volle geklank der bazuyne,
zeidhet, Beah; ende riekt den kryg van Verden,
den donder der Forßen, ende het gejuych.
De Hebreeuwfehe Text het zal
^^ggenheah, opfpringende van vreugde; het
komt over een met het oho der Mooren, Iiet
haha der Duytfchen.
Statins XI. Boek Thebaidos:
• - - Hy zag het paart vrolyk by de kromhoorens,
en voor de trompet ten onbefchroomd.
l O Q ^
H e t welk Job van hec paare zegd, dat het
den kryg van verrenriekt, datgewaagdP//»;»^
V J I I . ti. 42. kap. Dezelve voxirjbelknhetgevecht.
Aiwaar in het voorbygaan ftaat aan te
tcekcnen, dat de Hebreeuwen de reuk voor alle
gevoeli^heic hebben genomen. Job XIV. 9.
Hy zal van de renk der -wateren -jjeder uytfpruyten.
Rechr. XVl. 9. Ferbrak öimfon de
zeelen. gelyk als een fnoerken van grofvl^sverbrooken'word,
als hetvyerriekt ,gcvoe\d. Door
7-agnam gedruyfcb, vcrftaat hy buyten twyfel al
dac gene, het welk ontftaat uyc hetireftenvan
twee ItrydendepÄri)-?«, d e toeroepiogen der Bevelhebbers,
enonderbevelbebbcrs, hecgeknars
der fchilden en fpiciten, en wie^ÖHde naauwkeurig
genoeg können befchryven hedendaags
het dondcrend gekryfchvanhecgefchucenmuskectcry
? Plutarchus van Pericles den bezoldelingcn
aanfpreekende, brontan men kai aflraptein,
deinon de keraunon eng loojfeypherein, het
welk ook de Romeinen van Cverögeroemd hebben.
VandenHoogduyrfchcnZflaiwj; Foarnamentlyk
-word 'er harJigheid vange^lank, eti
een gebroken geruyfch verbootß, de fchilden tegen
de mondgehouden zynde, op dat deßemdoor de
-weerklank grover en zwaarder zaudeopz-wellem
Zoo worden ookde Romeynengezeg4dooreen
fchrikkelyk gehuyl den vyanden te zyn aangpvallen,
alwaarom Jofefuszynemedebroederste
Jotapata belaftte, dat zy hare ooren zouden toeitoppen.
Ook isderTürken dlah, allah, een
alalagmos, een gehuyJ. En by Plutarchus in
het leven van Är/ i^wleeftmcn vandeParthers,
dat zy verfchrikkelyk gedruyfch gemaakt hebben
door van leer gemaakte en holle knodzen,
gevnld met klinkend koperwerk: by welke zouden
können vergeleken worden onze oorlogs
trommeis, by aldien dezelve rondom met kopere
fchelletjcs omzec waren. De Joden fchynen
ook door dusdanig krygs-gefchreeuw vermaakt
geweeft te zyn: Doe nu Jozua des volksfiemme
hoorde, als het juychte; zoo zeidehy tot Mofes ;
daar is een krygsgefchrey in 't leger. Maar hy,
MozeSi zeide: 't en is geneßemme des roepens
van overwimünge, V en ts ookgeneßemme des
roepens van nedcrlage: ik hoore eene ßemme des
zingers by beurte. Exod. XXXI I . 17. 18.
Dat gene het welk de heylige Schryvcr rot
nog toe van den inborft van het paard heeft geroemd,
zyn gclykkiydendcmet debefchryving
van Oppiatins I. B. Cyneget. vers 203. Dus uyc
het Grieks.
- - - Dit is volvuur. het paard,
op de ßei'ke wapenen aantevallen, ende dicht in
een gefchaarde leg erdrommen te verbreeken. En
het brand om de "-jureede dieren door oorlogteter•
gen. Als het paard in het midden derßagorder
en het zuchtende veld hoorddeßem vande kromhoorn,
en het geklank der trompetten, of tegen
eene dikke bende metge"^apende oorleden, niet dezelve
toeknypende, dürft inbooren, en tegen de
flralen van het koper, en de 'weerlichtenvanhet
:
•ii.!'
;,,. 'Mi
i«
riiiiai'