• a
• • i r - '
N A T ü U R
o$ te boven. Van het hoofd af tot de ftaarc
toe was het beeít 13. voeten lang: de breedce
of middellyn van het ligchaatn de hoogte
zoo dat het veel eet eene vlakke dan hoile
buyk zoudc hebben. De omrrek van her lighaam
met de lengte gelyk. De fchinkels van
de aarde tot de buj^k 3 de omrrek der dyen 3.
rocten. Het hoofd, groot zynde ten aanzien
van het lighaam, oogen en coren, breed
voet, lang 3. dik in den omcrek/J. deopfperring
der muyl i. een groote vleefige fnuyt.
Kleine cogen, een duym breed, twee lang
Decoren dun en kleyn, kort, waren niecboven
de 3. duym. In het benedenfte kakebeen had
het 6. canden, welke twee buytenwaarder daar
tegen over eene halve voet lang, breed en driekantig
twee diiymen en eene halve in den omtrek
eene halve voet, (anders eene voet lang,
en naar evenreedigheit d ik) op de manier der
wilde Zwynen een weinig achterwaarts afheliende,
niet overgebogen, niet iiytfteekende ,
niaar zeer zichtbaar, met eene open mond. De
hardigheit der fanden als van eene keifteen, of
grooter, want mee de kant van een mesje worden
'er vuurvonken uytgeflagen. Een zeer dik
lígchaam aan alie 2yden. Een groot hoofd,
het naaft by dat van cenen os komende. Eene
breede voet en in 4. klaauwen verdeeld. De
klaauwen zwar t ,en de in twcen gekloofde gelyk
, ncgtans niet in twee, maar in vieren gek[
oofd: de koot op de wyze der in tween gekloofden
eeltachtig en breed. Het bovenfte
kakebeen op de wyze der Krokodillen bewecg •
biar. De ílaart gelykc meer naar die van eene
fchildpadofbeer, dan van ecnzwyn, aan het
begin dik, kort, en aanftonds fpits toelopende,
geene halve voet lang, ook kan wegens de
korchcid en dikte niet omgedraaid nog opgerolt
worden. De huyd is zeer dik , hard ;
bruynverwig. Heeft een bek , gelyk in een
leeuw en kat,niyghairig,welke uyt de zweetgatcn
voortkomen, dog worden over het gehele
ligchaam gene andere gezten. Dit becft
zwemt niet, maar gaat op de grond der rivie.
ren, gelyk de otter en bever, en onthoud zig
in de Nyl , de Niger,Zairevan Afrika, Indus
rivicren van Azie. Ik zal daar ook by voegen
de bcfchryving uyt Thevenots Reize II. D. 72.
kap. Dn beefi -was als donker geel, had het
^chterfie trekkende zeer naar de verwe-van eene»
'•í'ildm Os, nogtans 'warenzymbeenenkortei'en
dikker; zjne üTootte-^as die vaneenkamelgeh'k,
zy» mmnaadievan eenenos. Hyhadbet
hf t'Uíeemaal grooter ais een os, het hoofd gelyk
dat van eenpaard, maarookgrof, kleincoogen;
zyn omtrek tí-as zeer groot, e'en klein oor, de
»tusgaten zeer groot, en de voeten zeer dtk, en
byna rond^ en elk met vier klaawwen, gelyk die
'Van een Krokodil, kleine flaart als een OUfant,
en weinig ofgeen hair op de huyt, niet meer ais
de Olifant. Hy had in het benedcnfie kakebeen
vier groote en lange ratjden van cene halve voet.
K U N D E . lö i j
•van dewelke twte omgdiogtn laarmgelyk offin
hoornen, en daar was 'er een aan elke zyde -uan
de keel, de Iwee andere rechte en van dezehe
grootte als detweeomgehogemnwarrntti(fchende
twee bovengememde kromme, en k'jsamen m de
lengte naa bujten. Feie zciitn aanflonds dat het
een Zee-os was, maar ik heb met eenigehet voor
een Zee-pa,ird t r i tW, gemerkt de kjchryving^
dewelke daar van maken die gene, dte daar Over
gefchreeven hebben. Het wierd deod doar de
Jamffatren te Cairo gebracht, dewtlke het met
musketjchüoten ter aarde velden, daar hetgekomen
was om te wetden. Zj deeddm vele Jchoaten
zonder het te doen Valien, wantnatmielyks
drong de kogü door degantfche huyd. maar een
fchooten z} of het heefl, dewelkt door het kakebeen
traf, en het ter nederwierf. Ook zyn
waardig de dingen dewclkedaarenbovcndezcer
bcroemde Kolb heeft in de Befchryvinr van de
Kaaf van de Goede Hoof bl. i68. enz. Dat
het zeer icherp van renk is , en zig door dat
behulpraiddd behoed voor de lagen der Vyandenj
door donkcrgraeuwe verwe den Rhinoce.
ros gelyk is, en denzelven nog in lengte van
ligchaam, nogzwaartte, maarwelindehoogte
te wyken. Dat het veel eer een paarde dan oite
kop heeft; maar de opgefperde muyl betet van
een OS. De neusgaten wyd, uyt v/elken hy het
ingezwolge water met een fterk geblaas uytwerpt,
dan namentlyk, als het becft uyt de
tivieren om te weiden gaat. Dat aan heteinde
d er ftaart weinige halten voortkoriien. gelyk by
de ülifanten. Dat in het onderfte kakebeen 4.
fterke , lange, fnytandenzyn, metdewelkezy
het gras afmaeyen, maar van daar aan de kiezen
maaltanden, orti verder te knauwen overgeven:
dac twee van dezelve eenigzins krom zyn, de
twee andere recht , in dikre eene ofle-hoorn evennarendCj
eene halvevoet, of eile lang, elkio.
ponden of raecr zwaar, dierbaarderdan yvoor,
als van eene glanflige witheid zynde, kleine
mammen tuiTchen de achterfte poo.ren , mec
kleine uyers voorzien, waar uyt dcjongen voed-
2elzuygen, welker gewicht tot op loo. ponden
komt. De hujc vaneeneduym-dikteisop
de meeftc plaaczen door genemusket-kogels door
te booren. Hec vleefch van dat dier wasfraakelyk
van aangename geur, zoo dac het onder
de lekkernyen zoude worden opgezet, hetvec
in plaats van boter bewaard om fpyzentebereiden,
en toe te maken.
De eerftc, dewclke aan de de rechten
van hec Rtvierpaart. en aan den Leviathan
van de/Lrij^Wz/heefccvergegeven, isBochart,
een man grooter dan alle lof. Namentlyk in
hec voorgaande Hoofdftuk zyn tenroneleverfcheenen
aafd en luchc-beeften, doginditworderi
rwee water-dieren ten coongcftelc, ja, by
aldienhydezaaicce recht heefc getroffen, twee
viervoetige, van eene vervaaarlyke grootte,
ontembare aart, op hec land en in 't water levehde,
melkgevende, en menfchen-vreetenda
h b h ße e i t en,
1: l i j
...ili,, ,
iri'
ijji'i- \
1 . t