I P
8 3 » G E E S T
jingvillara voor het Rietgras van Damocrates
erkend. En inderdaad, by aldien hcc imand
Iiifl: acht te geven op de voecftappen van het
woord Jchu , en dezelve in de talen van het
O o f t c n te zoeken , zal zyne toeftemming aan
deze zelve äißel^&vcn, dcwelkebydcnhedendaagfchen
Egipfenaars, of Türken Egipte bewoonende
genaamd word achyllet, volgcnshet
mordenbock van Meninzk. bi 5683. Van dez
e driepuntige diftel nu hebben \vy de afbeelding
en beichryving gegevcn op Printblad
X X X I . Uyt ZOO vel c planten op eene moerafllge
grond gewaiTchen verkieze een igelyk
welke hy wil. Elke van dezelve heeft dingen,
waar door zy zieh aanpryil. Ook heeft Helos ^
de moeraflige weide zelve , by aldien gy die
door Achu zoud verilaan iets aantrekkelyks,
dit raoet afgemaaid worden als de planten water
ontbreekt, of den beeilen tot voeder ten
dienfte komen : by aldien dit niet gefchiede,
zoo zouden de moeraflige planten, veel vochtigheids
van node liebbende binnen körten tyd
verdorren, byzonderhetgras, biezenenliezen)
aïs het mg m zyne groenighät is , hoewel het
E L Y K E
rnet afgefneeden en '•^ord, nogtans verdort htt
voor die gras , daar in tegendecl andere plan,
t e n , dewelke van vaftcr bellaan zyn, aan ee.
ne drooge grond geweod, veel langer duuren.
Hoor den Eccleßaflicm XL. 16. 17. hoe dac
h y de körte duuring der godloozen fteldtegen
het duurzaam geluk der gelovigen. En onzen
Bddad zelven vers 13. van het geluk der godloozen.
Insgelyks, als ziilk vlotgras, gebeurd
de paden aller kergeener dieGOBvergeeten, ende
de ver'ji-achtirJg des htiichelaars zalvergaan.
Die planten , het zy van riet, oi biezen , of
liezen , van wilde cypres-plant, grasfcheuten
o p eene waterachtigc grond voorrgefprooten een
voedzel voor i^rcot en klein vee mager, hart,
l i c h t , het welk op vele piaatzen in plaats van
kaf of üroo gebriukt word ora onder de beeilen
te ftroyen, en nochtans wecldrig opfchietende
hare toppen het zy bepluimd, of wollig ofgefchubd
als kämmen opileeken, maar aandagti«
ger aangemerkt eenefponsacbtigeenvoozezelf.
ttandigheit hebben, welke aanltonds het warerachtig
vocht ontbreekende ter nedervalt, ende
verdord. Zoo ook de Godloozen.
job IX. veriT. 6,
Die de bergen verzet , dat^e ^et niet geivaar worden j dieze omkeert in zjnen
Die'^de'aarde hemegd tiit hare piaaKe-, dat hare pilaren Jchudden.
Deze is van die Piaatzen van het Hei l i g Boekblad
gelleld tegen de navclgers van Copermciis
, by aldien het dus den voorftaanders van
Ptolomeus behaagd , dewelke dryven de be-
"jDtegtng van de aarde uit hare piaatze , in dewelke
zy namentlyk zouderuften, oftevooren
geruft hebben: ptlaren op welke zy onbeweeg
c l y k zoude fteunen. Doch öellen de Copernikanen
, ter believing der yveraars , dat hier
ter piaatze verftaan word de gehele aarde, de
gantfche zee en aard-bol, onze woonplaats:
dat Job fpreekt van de geweldadige verzetting
van die gcheele ligchaam uit deiTelfs middelpunc,
echter hergevolgniettoeftemmen: want
vaftftaande de beweeging des aardryks zoo dagelyks
als jaarlyks, zoo zoude de heilige Man
Job, en wel door eene fierlyke uitipraak , de
oneindigc macht van G Ü D dusdanig hebben
können befchryven , dat dezelve willende en
werkende de aarde zoude können bewoogen "worden
uit hare piaatze, uit hare wegftreep in de
aldervloeibaarftc luchthemel , en de ledige plaats
nabootzende, afgetekcnd, en dus het gantfchc
opflel der wereld veranderd worden: dat door
de wegneming van het evenwicht lafichcn de
krachten naar het middepunt trekkende ofvan
het middelpunt afwykende , de aarde of hooger
opgebeurd word naar de luchtllreek van
Satarnus, of lager ondergedompeld word naar
de Zon, en aldus, oí door al tegrootevorft te
zamen gedrongen worden al ledingen, dewelke
m de aarde zyn, ofdooralderfterkbrandenfte
hitte verteerd worden. En waarlyk de Pilaren,
van dewelke y0¿ fpreekt, zyn niet opte
vacten in dien zin , in welken zy gewoonlyk
worden in de burgerlyke bouwkunde voor die
ronde fchraagftylen, door welke de gebouwen
worden onderfchoort. Uic dezen letterlyken
zin zoude volgen Job X X V I . 11. dat op dusdanige
fchragen hetgehcclOpftel der hemelen
en van het Geheel AI ruft, nademaal de pilaren
des hemels zitteren , en zieh ontzetten vo&r
GODS fchelden. Wy verftaan in eenen niet
zoo zeer plompen, maar vcrhevener z in, meec
overeen komen de met G O D S onmeetbare wysh
e i d , door de benaming van de pilaren der aarde
ten dele de inwendiger vafter declen van die
ligchaam, op welken de buitenfte bcwoonde
fchorfle g ebouwd word , ten dcle de bezwarende
kracht der hemelen of der lucht de aarde
van alle kanten drukkendc, waar doorditzeec
grcot gevaarte word zamcngcbonden, ten de'
Ic het evenwicht van wcderzydfche perfling.
waar door de gehclc draaikolk der aarde zieh
oiidcrftut regen de nabuuiige, ten dele, eind
e l y k , de onbeweegelykheit van hetafpuntdcr
aarde. Zoo dat hcc uit het gezegde klaar iS)
I d a t het opftel der leere, hcc welk zy voeden,
N A T U U R
van de beweeging der aarde, ten eenemaalniets ^
l y d , offchoon dat door het woord van aarde
deze gantfche kloot verftaan wierd.
Edoch met grooterrechtenbetergrond wenden
w y voor, dat Job hier fpreekt noch van de
natuurelyke ruft , noch van de geweldadige
verfchuivingderaardebuitenhareplaatze, maar
van de fchudding, waggeling van de deelen der
aarde > met een woord, van aardbeeving : ziedaar
Jobs Luchtheveling ! 'Die de bergen verzet, dat
zehet nietgewaar en -wordem dieze omkeert in
zynen toorn. Die de aarde be'weegd uit hare
piaatze, dat harepilaren fchudden. Ten getuigen
verftrekken, en die wel droevige, zoo
vele Steeden , voornamentlyk in Sicilie en in
het Koninkryk Napels, weggezonken, deingeftorte
puinhopen der paleizen, en binnen de
landpalcn van Zwitzerland l'leurs, een dorp
eeneStad nietwykende, door de val cens fteilafhangenden
bergs inden jare 1618. overdekt,
en in de ingewanden der aarde vetflonden tegel
y k met 1800. inwoonders, zoo dat 'er zel f s geen
handbreet is overgebleeven, nog voetftap, en
'er nu oogft tyd is, daareertyds 7?-^iheeftgeftaan.
Op dat ik niet fpreeke van andere inftortingen
van bergen , van dewclke de goedgunftigeLezer
voorbceldeninmyneNatuurkund
i g e i / ^ ö n e v a n Zwitzerland : nietsvandeoorzake
der aardbevingen, welke de Oudheid onder
de Hoogvliegende dampen heeft gefteld,
o f deze zyn onderaardfch vuur ? of geweldadige
verdunning van de alderdichtft op een gepakte
lucht ? of eene te zamen nederplotog
van zecr groote fteenen in de ingewanden der
aarde? of eene opgiüende ftoffc in debenedenfte
holligheden der aarde? want eiders zal ge-
K U N D E . 835
legener plaats , om van deze rcdengeving re
fprecken, voorkomen.
D e zedelyke en geeftelyke toepafllng van
onzen Text laat ik aan anderen, gelyk medc
eene wydlopige en brccde nafpeuring, of d e w r -
zetting der bergen tot den Joodfchen Kerk en
Gemeente-Staac zy te brengen? dewelke inderdaad
even gelykdeTabernakelukharezitplaats
is gerukt geworden, en over degeheele wereld
v c r l l r o o i t , zoo dat hare vervulling verkreegen
heeft die voorzegging Jez. XXIV. 20. De
aarde zalgantjchelyk zvaggelen, gelyk eendronkaarty
ende zy zal heen en weder beiveegdworder,
gelyk eene nacht hutte. Dan of door het
zinnebeeld van bergen de verheve hovaardyder
menfchen word vertoond, of ook der Engelen
zelven ? 2. K.or: X . f. De'wyle wy de overleggingen
ter neder werpen, zegd de Apof tel , ende
alle hoogte die haar verheft tegen de kenni£e
GODS. Van welke onoverwinnelyke kracht
des geloofs des werelds Heiland Matth: XXI.
2 r. Maar indien gy ook tot dezen berg zeidet :
fVord opgeheven en in dezeegeworpen^ het zoude
gefchieden. Of de berg-verzetting opzicht
heeft op dat droevig en noodfchikkelyk toeval
der Zondvloed, waar door de aldereerfte bergen
zyn vernicld geworden, en andere opgerezen?
ofden laatften oordecl-dag? In welken«/«
bergenfmeltenzullenalswafch voor het aanfchyn
des HEEREN: voor het aanjchyn des Heeren ¿er
gantfcher aarde Pf: X C V l l . 5. l^de Hemelen
zu líen met een gedmifch voorby gaan , ende Je
dementen zvllen branden, envergaan, ende de
aarde ; ende de --ji^-erken die daar in zyn, zullen
verbranden. 2. Petr. III. 10. Zie Zimmerman
Script. Saci\ Copernizans.
Job. IX. vers 7.
Die de Zonm gebied^ ende zy en gaat niet op: cn verzegeld de Sierren.
Het is geen wonder, dat gelyk hier, zno elders
de Uitleggers in de Verklaring van J obs
heilige Natuurkundeverfchi l len: wantdelchryfftyl
van den aldergodvruchcigften Man iste gel
y k beknopt cn hoogvliegende. Daar zyn 'er
onder de Uitlecgers, dewelke door ¿eZowwc,
GOD hetgebiedende, niet opgaande, dendagclykfchen,
en aan dit Gefterntenatuurlykenopen
ondergang, welken de inwoonders der gehele
wereld genieten, verftaan. Daar zyn 'er
dewclke den wonderdadigen Zonne-llilftand
\inJofna: anderenzonnetaningen; anderende
rondom het Aardryk leggende damp, welke den
zonne-ftraalen den toegang tot den aardryksbewoondercii
bctwift: anderendic driedaagfche
Egiptifche Zonnezwyming , dewelkc cn aan
Job en zyne vrienden in varfl-cher geheugenis
kon zyn.verftaan.Een voorbeeld eener natiirelyke
verduifteringe van deZonne,door wölken veroorzaakc,
ftcilcn voor de HandeÜngen XXVI I .
20. Als nog Zonne nog Geßernten verfcheenen
in vele dagcn. En Ezech: XXXI I . 7. Ik
zal den hemel bedekken, ende zyneßerrenzwart
maken : Ik zal de zonne met wölken bedekken,
ende de Mane en zal haar licht niet latenlichten.
vers. 8. Alle lichtende lichten aan den hemel,
die zal ik om uwent wille zwart maken : aide
ik zaleene dnißerniße oveniw land maken, fpreekt
de Heere HEERE. Welke plaats het a^n des
felfs geeftelyken zin nice ontbreekt, Coccejus
over Job bl. 62. vakhaTZde Zonne niet opgaande
, cn de Jicrren als met een zegel toegejlooten
van de jaarlykfche bewceging der Zonne door
de Tckenkring, dewelke veroorzaakt, dat de
ftippunt van de opgaande o f ondergaande Zonne
verfchilt, en de oorzaak is , dat zommige
rterren des zciners verfchynen , en des winters
als met ecn aangchange zegelgejlooten zyn, andcrcB