l i l i : '
•iiiijliilí !'
••III. •
E S T E L Y K E
8 8 Ö G E
gelyk können verftaan worden onze 7ondige geneigtheden,
te zuyveren door het vaur vanbeproevingen
en verdrietelykheden, opdateindelyk
het gout vanongebUnketgeloofenvertroiiwen
op GOD alderzuyverll overblyve. Even
gelyk gout eenmaal door het zonnevuur oncbonden
en gezuyvert door geraecn vuur zoo
licht niet tot fmel t ingkan worden gebracht , als
dat, het welk het gemeen vuur van eene aarde
kroes of kopje heefc ondergaanj als het welk
wyder zweetgaten heefc gelaten Mem. de V Jcai,
Roy. 1702. bl. 145. Zoo cok Job, dewclkc
de onmiddelyke beproeving van het goddelyl;
vuur heefc doorgeftaan, word voor alie ande,
re aanvechtíngen onverwinbaar gcfteld, hardt;
dan alie gouc of zilver het welk het Noricu
vLiur uytkookt. jían zj/ne» gnng heeft
voet vajl lehoiiden; zynen iveg heb ik
uaaard, ende en ben nictafge'-^'eken.]oh\X\[\
J o b X X I V , vei-s j.
Ziet, zy zyn noout-e'zelen in de mefiyne } gaan uyt tot haar iverk , inakeé.
hen vroeg op ten roove: het vlakke veld is hem tot Jpyze, ende denjongeren.
Zie Job XI. ver s i l .
j o b X X V . vers j.
Ziet, tot de mane toe, ende zy en zal geen fchynzel geven : ende de Jierren en ;
niet ziñver in zynen
kai oitk epiphaufkei, zoo hy het de Mane,gé
en zy fchynd niet. Ik zal den Lezer niet
houden mec eene lange iiitlegging van verfch
lende verklaring, maar allcenlyk diezaken va
ftellen,dewelke op de hedendaagfcheWysgor
fchynen te pafien. Bildad vergelykt uytnemtt
wel de verfpreiding van het licht uit een 1
chaam van zelfs lichtende bydeuitfpanningi
eene tente : welke aan de Mane toefchryveft
zelfs hier door dezen lyfwacht der aarde vt
zend naar dedonkere,dwaalftarrigeligchanB
onder welke tytel verftaan können worden (
de overige Dwaalfterren, zoo van de cerile,
van de tweede grootte. De Mane is voorw
een groot, fchynend, licht, en een klein,
minder Gen. 1.16. van welker fchynflel gy doi
gaans vele dingen zult lezcn by de ongewi
bchryvers. Ovidins inzynenBriefaanLemk
Zoo veel als gy zilvere met zuivere f
blinktt alle geßerntens vweglamvnvren
toegeven, zo vcel fchoonder is zy als allefil*
tien.
Seneca in hlippolytns. Ad:. 2.
Conferai teciim decus omnc prifcnm
Fama miratrix femoris cevi:
PiUchrior tanto tua forma kcet,
Clarior quanto micat orbe pleno.
Cum ßios igjies coeunte cornn
Junxit, ^ cvrru proper ante pernox
Exferis vultus rubicnnda Phtebe,
Nec tenent ßelU faaem minores.
Ook word in her H. Wetboek inZaloHiJ
Hogel. VI. 10. byde Mane de KcrkcGOi
vergeleken, Zy is fchoon als de Mane. Ini^
dcls is het zeker, dat de Mane geen eigc
H y fteld aan Job, als in eene fpiegel, voor
ZOO de alderhoogfte zuiverheit, onveranderlykh
e i t , en heiligheit van het goddelyk VVezen,
als de onvolmaaktheit en veranderlykheit der
Schepzelen anderzins voortreffclyk, en in haar
zyn en beweging ftandvaftige, der mane, en
Herren zoo der vafte, als der dwalende, en
van deze daald hy toepaíTcly k tot o p den menfch.
iloe veel te min, zegd hy vers 6. de menfche, die
eene made is ; ende des menfchen kind die een worm
is? By aldien de mane of alle de Dwaalftarren
geen licht geven zonder Üe Zon, hoe veel
meer zal een menfch van noden hebben hec Uchc
der goddclyke gcnade, door het welk, by aldien
hy nict word verlicht, hy in diepe duyfterniflen
blyfd ingedompclt gelyk hetgrasvan
kwynend kruid. Eliphaz had boven kap. XV.
15. gezegd: dat de hemclen niet zuiver waren
in GODS oogen, die onmeetbare ruymcensuyt
vry veel zuyverder ftorte gemaakt, dan de
Dwaal en-Vafte Sterren zyn. Hier ter piaatze
zoude, ZOO by aldien de Lezer uytftappingenbemindde,
gelegendheit zyn om te fpreeken
van het gevoelen dcroudeSchoolgeleerden
wegensde onveranderlykheit en onverderffelykheit
der heraelen en heraelfchc ligchamen ,
by gevolg ook van de verduyfteringen , vlakk
e n , en derzelver veranderingen, nieuwe Starren
, Staertfterren : welke moeirc ik gemakkelyk
kan nalaten, nadcmaal de valfchheit van
dat gevoelen al overlangdoordehedendaagfchc
Starrekundigen isontdi^c.
Maar de gelegendheid om van de Mane te
fprccken moet niet worden voorby gegaan. De
Grondtexc heeft diis : hen gnad jareacb velojaachil,
ziet tot de Mane toe, en zy zal gene
tente zitten. De LXX. ei Seleyney fnntaffei.
N A T U U R K U N D E .
hceft, maar het licht van de Z o n , jaby Nieuwe
Maan van de aarde zelve ter leen. En de duyfterheic
van deze Planeet toond overvloedig
derzelver befwyming, dewelke wel, by aldien
die geheel is, m het midden van hec ligchaam
vertoond zekere blinkende gl a n s , als van eene
glimmende kool, dog de welke niets minder is,
dan een aanwyzer van eigenlicht, ontftaanuyc
de zonncftralen door de om leggende damp der
aarde weeromgebogen, een gepaft Zinnebeeld
van de Kerke GODS , dewelke al haar licht, op ae is.erKe « ^uub, en elk c
door welke zy luyfter geefd, van K R I S I US Zie de Mey Phyß Sacr. hl 327
oncfangd, die de Zonne is der gerechtigheit •
8 8 7
Mal. IV. 2. en in het midden der vervoJgingen,
fchynende, zoogroot als zy is, bezwymd,
van hec licht der genade niet is ontblood.
Daar komd by, dac hec halfrond der Mane tegen
de aarde gekeerd hecander bovenfte, dac
v a n o n s a f l h a t , in volleglantfch fchynd. VVaar
van daan die Wonderfpreukhaarbeginflel heefc
yerkree^en : Vat de Mane nooit meerder is verhcht.,
dan wanneer zy mmder fchynd, welke
omftandigheic zelve overaardig wederom paft
o p de Kerke GODS,gelovig lidmW
J o b X X V . vers. (5.
Hoe veel'te min de menfche die eene nmde ende des
Worm isi
'n hind, die een
Het aldcredelile fchepzel, de kleine wereld,
de Alleenheerfchcr der aarde, de menfch gefchapen
naar hec beeld van G O D , heefc alhier
eene fpiegel, waar in hy zieh zelven kan bc.
fchouwen. ßy aldien gy Bildad hoord hy is
eene madc, en kes menfchen kind een worm.
In dit versje hebben de wormen twee voorkomende
namen. De cerfte rimmah woidovergezet
verrOtting en worrn. de LXX. Sapria,
om dat de maden uyt , liever en netcerin, verrotting
worden geboren, in verrottende dingen
uytgeleid worden, en als in eene bekwaame
wooning tot rypheit gebracht worden. Ten
getiiyge diend de ondcrvinding van alle eeuwen,
dat dcvcrrottedingenwormenvoortbrengen.
Doch hec gevoelen der Wysgeeren deswegens
is niet altyd alleens geweeft. Door
Rimmah worden gemeenlyk verilaan kleine
wormrjes, dewelke ook in een levendig lig.
chaam können voorrgebracht worden, hoedanige
die kaas-maden zyn. De Kaldeeuwfche
Uycbreider heefc, Bechajoi richfiha, tnzynleveneen
worm. Laten wy zien, op wat wyze?
ß y aldien gy aan de door vergrootglaazen byzondcr
van Leeuwenhock, genomen aanmerkingen
geloof geefd, zoo is de menfch inzyne
eerfte beginflelcn een wormtje. In het manne-
»yk zaat zwemmen zeer vele wormpt jes, deze
worden in de baarmoeder uy t g ewo r p e n , zy dringen
zieh in hec Littekentje van het rype eyertje,
vaii daar hec eerfte voedzel trekkende, meerder
daar na in de baarmoeder. Dit Opftel der
i-eere heeft gevonden, enverdiend zeer groore
toejuychmgen in dehedendaagfchewereld, do-
Qe y k , of ten minften raedegezellig by hccopitel
der leere tot nog toe aangenomen van hec
ey en eyerkrans. De zaak, in zoo vele boc-
^en, door en door uycgehaalt, luftonsnuniec
te halcn. Ues Leeuwenhock Jrcan. Nat.dete£f.
III. D. bl. 161. 26. Plartfoeker Effays de
Dtoptriq. ii.Jndry desVersC.iQ. FalUsnieri
Conßderazioni & Efperienze de' vermi or dinari
del corpo umano'^S. en elders, voornamentlyk
lezens waardig: De menfch word een woonplaats
voor de wormen zoo aanftonds als hy
leefd jcn door de mond word gevoed, en zodanig
blyft hy, zoo lang hy dit elendig leven voerd.
Ook ftaat wel aan te tekencn, dat deze zelve wormen
, welke wy met ons omdragen, overgaan
van de moeder door het geleide van het maagzap
toc de maag en ingewanden van het kinc,
en dat aldus gehele volkplantingenvanwormea
van de eerfte niocder Eva zyn overgegaan tot
de nakomelingen, niec, hec welk de Ouden
vermeind hebben , te ontftaan uyc verrotting}
ook nier, lict welk vele Geleerden met dengemeenen
man gevoelen, van buycen mec de luchc,
Spyzc , water ingevoerd worden. Ver van eenen
anderen a.nrc zyn onzc wormen dan de aard«
wormen zoo genaamd , of de water-wormen.
Aan ons zyn eigen , die onze zyn, gelyk van
eene andere zoort zyn d ie, dewelkeaanelkflag
van dieren, aan paarden, olTen, honden, visfchen
eigen zyn. Uverdefcig de geroemde vriend
Vallisneriusin het aangehaalde Boek bl. 5 j .Nafco •
no in noi inoßri vermi,ß}iutrifcono in noi,ßpropagano
in mi e con noi, e facciamo dalle noßre madri.
0 nell' utero. 0 col latte quefia ffortnnata e editò,
vermmofa, la quale non fé poi, fe ßa mia pena,
0 una legge della natura. Jo nonfo, fefienofiati
a-eati ne' tioßri prmiparenti, accio confuma fiero
fenza dolore, e con una fame innocente il folonocivo,
ed efcrementofo, 0 per qualche altto a noi
recondito fine-, fó certo, che v' annidarono cofi
bene, che itiaipiù s'e eßinta la fpezie ; fo, che
fianno in noi familiarmente, come nel loro piccolo
mondo, contenti naturalmente della piu fozza,
ed ignobile cloaca del medefimo, come tutti very
mini
\
rm
« í i i i í :