N A T U U
R K U N D E. 809
duyzenden Loofhutten op eene en dezclve
plaacs? Hec was geoorlofd ook alderhande andere,
klim-op, pyn-bomen, wollige bloembladeren,
berken-boomen tot gezelfchap mede
re Halen, doch voornamentlyk was hec dienftig
<^roente of takken te fcheuren van boomen van
veelen van lymachtig, of ook van hersachrig
zap, op dac dezelve niec tc fchielyk nochliare
groenheit verliezen, noch verdorren zouden.
Gnaktfajith, hyAe.L'K'^.phullaeliüas, groen
leof van eene bladerryke olyjboom-. Deze boom
is ryk van een olyachcig zap, geduurige groen •
re, een zinnebeeld van het volk GODS Rom.
X L 17. Hof. X I V . 7. van den Verkoodigers
van het Euangelie Zach. X IV. 3. 12. in hec
byzonder by den Athenienzeren Minerva coegcwyd.
Phnius XII. Boek i. kap. ZOG heilig,
dac het niec vry fiond dezelve door ongeuaydegebrnykcn
te befmetten, noch zelfs ter ver'zoening
der godhedcn van dezelve gene altaren noch offerhoogtens
mochtenaangeßoken-worden, Dezelve
X V . ßoek, 30. Kap. Ook is de groenheid
van de naam tfajith by de Üofterlandfche
Volkeren verbleeven. By den Türken is eene
Olyfboom zeitun, zeitunet aghagi: olie van
olyven zeitun jaghy, zeit jaghy. Meninzk.
Woordcnb, 2497. Volgen gnale ets fchemen
takken van olyachtig hout, de LXX. phulla
Kuloon kttparijßnoon, bladen van cyprejfen hout;
de Baljem behaagd onze Moedercäligc, Balfam-
- z-weige, zeer nec mec hec oogmerk over eenkomende,
maar het zelve al te kof telyk, enin
Judea zeer fpaarzaam. Zoo dat wy veel liever
onze toeftemmingen aan de Cypres-boom of
eenige hersdragende Boomen, dan aan de Balfem
boom, zouden können geven. Senw en
Zehri Zemin berekend waarlyk nu nog by den
Türken eene Cypres. Meninzk. Woordenboek
2488. 2870. Ook zoude behagen alle zoorc
van Jafmyny als van eene aangename groenheit
ende reuk, welker bloemen ook onder de zeer
lieffelyke worden gehenden. Hetwoordzelf,
Jafinyrit der Türken jizy^wm zinfpeeld op het
Schemen ¿CT WthittwsNtn, jade Perzianen noemen
deze ftruyk nog hedendaags Jemen, femfak,
fmfyk, fiimfuk, gelyk de witte Jafmyn
en de ohe Z^mbak. Menmk. Woordenboek
2672. 2674. 2470. Verder moeftcn zy halen
alehadas^ de hW. -phulla murßneys, dac is,
gelyk hec de JVIoederiandfche uytdrukc, van
Myrthen, Myrten-Zweige. DeMyrcheboom
preeszig aandoor eene geduurige^rcenheidder
bladeren, ook welriekcndheit, eene rondom
iiytfpru.ytende boom, door de vaftigheid van
hec hour.
De Faphifche Myrthen-boom van vaß Hout.
Virgil. Landb. II. Boek. Een Zinnebeeld
der Gelovigen, dewelke ook oudscyds den zegenpralenden
kroonen vcrfchafc heefc. Voornamentlyk
konden ter opixjuwen der Hutten
dienen gnale themarim, ook vermeld Lev.
X X l l I . 40. Een Zinnebeeld der Volkplantingen
van Tyrus, Damaskus, Jiidea, Alexandria,
derFeniciersinSicilie, Afrika, enSpaaj
e , op de Gedenkpenningen dezer Volkeren
zeer dikwyls voorkomende, ook een bewysceken
van Overwinning. De LXX. hebben
phulla phoinikoon. Het heirleger fluyten^We
gnezgnaboth; Takkenvan dichte boomen, door
welke benaming aangewezen fchynen te worden
takken van alderhande boomen , welker
bladerryke teenen cerzamenvleclitingvan rabcrnakclcu,
L-Ii ccnc aujigenamc /chaduwe rc maken
konden bekwaam zyn.
Uyt de opgeftelde ftruyken en boomen ftellen
wy voor hec oog dzgemeenfie Jafmyn met
eene witte bloeme C. B. De Jafmyn of Gelfe^
myn met eene ivitte bloeme I. B. de welke in de
open piaatzen der hoven, en tot vercieriTelen
der galderyen op voecftallen gezec word. Fig. A.
met haar kenmerk B.
Volgd de Italiaanfche Myrthe-boom of de
wilde Myrthe-boom met zeer pxtntige bladeren
C. B. De gemene zwarte en witte, gezaaidt
en wilde Myrthe-boom 1. B. niec alleen in J/i?-
lie, maar in hec üoften gemeen, mec buygzame
takken, raay, rood van baft, langwcrpige
alcyd groenende bladen, nabooczende de granaac
appel} mec wicre, niikende, langwerpige
beziea , eenigermaten de wilde olyfboom
gelykende. Deze fteld de F ig. C . voor oogen,
en de Kenmerken van den Myrthen-boom de
Fig. D.
H E T