N A T U U R
X X I V . hebben deze woorden van onzen Text
in den letterlyken zin opgevat, als of inderdaad
hec bolrond der bewoonbare aarde op de
waceren gegrondveft wäre : welke bewecring
t y daarenboven beveftigc hebben uyc Pf;
C X X X V I . 6. Hy heeft de aarde op het -water
uytgefpannen. De groore Hervorraer Kaivyn
neemd zyne toevliicht, op dac hy mec de
Oude Kerkleeraars in dezelve dwalingen niet
zoiide vallen , tot het begrip van hec gemene
Volk. David redent-wifi niet 'jjysgeeriglyk over
de ßandlegging van ¡jet aar dryk, w anneer hy
zegd, dat het zelve op de zeen isgegrond, maar
naar de wyze van het gemme volk fpreekende
fchikt hy zig naar het begrip der onervarcnen,
Ferklar. op Pf. 147. Dog kan de letrerlyke
zin worden behenden, en mec de Wysgeerce
worden overeengebrachr, zonder dat wy deze
uytvlücht van noden hebben. Gene twyfcl
is 'er aan, dat 'er in de ingewanden van hec
aardryk overgroote warer-bewaarplaarzen zyn,
ja eene afgrond derwateren, mecdewelkeeene
llandvafte verftandhouding mec onze zeen en
bergen is. Dog hec is veel waarfchynelyker,
dac 'er in hec middelpunc der aarde veel meer
fchackameren van warer, dan vaii vuur zyn.
Dus zoude het wacerachtig bolrond als omgeven
worden door het buycenfte rond , gelyk
het eywit de dooyer omringd. In dezen zin
ftaac hec ons vry de onderftelling der Kerkvaderen,
flechts maar een weinig verbecerd, met
ons over eente brengen. Niet noodzakclyk,
ten zy door overbrenging der wateren van het
benedenfte halfrond der aarde tot hec middelpunc,
cot waar eoe de aarde fteund op aldervafte
pilaren, naar het midden verwulfrs-wyze:
over welke zaak wy niet dan geleerde gisfingen
geven. Geen fterveling ilaac hec geoorlotd
coc deze benedenfte bmnekameren af te
klimmen, ja niet boven een van eene Duytfche
Myle, of alleenlyk tot eene halve Myle.
Meerder is hec bekend, dat de fchuymende
golven der zee regen de ftranden aangeklecft
worden, en dut de valle aarde door de rivieren
zoiiden verzwolgen worden, cen waredaar
aldcrfteeuwigfte dyken regen aan ftonden.
K u n d e . 1 0 7 ^
Grenspalen zyn "er gefei t , gdyk regen de
teren, zoo ook regen de drooge aarde, nooit
re overweldigen. Niet alleen mocilcn de viffchen
leven, maar ook andere beeilen mrc dea
racnfchen. Daarom heeft GOD de aarde gi.
gtond op (Pellicaniis en anderen beeter, naaftl
dezeen, m (naall, neyens, ¡tía) de riviiren
heeft hyze gevefiigt, niet zoo zeer door
overgroote dykcn en rotsklippen, maar door
eene allengskensopgaandehoger klimming, als
längs eene af hellende grond van de zee af tot
aan de alderhoogfte Alpes-bergen: door welke
voormuur van de af hellende grond niet alleen
beveiligt worden de landen aan zee gelegen,
maar ook alle, die verder afgelegen zyn.
ciene ftaan in de eerfte ilagordet, deze in de
achterfc. By aldicn nu alle deze dingen zoo
zyn, byaldien de aarde, dealderwyfteGOD
zulks bezorgendc, gegrond, vaft geraaakt is
aan de zeen, aan de nvieren, eene zoo roofachtige
hoofdftoffe, hoedanig het water is, zoo
zal her onze, bywoonders der zee, rivieren^
ja bewoonders der gantfcher aarde plicht zyn,
dezen aldermachtigften Bouwheer teeerbieden,
te vreezen, te beminnen, de onmeetelykegoedheid
te roemen, zyne alderhoogfte wille te ge-;
hoorzamen, daarom des te meer, om dat wy,
behalven de veiligheit genieren den alderovervloedigften
inkomll van alle zoort van goederen,
de fchatten der zeen en aarde. Ook hebben
alhier de Vorften der aarde de Leenmannen
van het aldergrootfte gezag, dat zy leeren.
Betatnelyk moelm zyvernedertwarden, lüeeten^
de dat zy gern hetren der aarde zyn, maar alleen
landgebrnykers, en onderdanigebou-Mieden,
en harders der menfchen op aarde, onder de vmr~
zienigheit en macht van eenen ^jjaren Härder ;
op dat zy zig niet, gelyk de heidenfchekmingen,
beeren der menfchen focchende noemen , maar
todeggen zoiiden knechten GODS te zyn. Want
hunner u niet de aarde en derzelver volheit
namentlyk alles wat op de aarde woond en he^
grtefen ward, Maar des HEEREN by tiytnemendheit
des eenigen en almachtigen. PelUcanui
Over de Ffalmen b\, 69.
P R I N T B L A D DXLIII.
De fi emme des HE E RE N is op de •aaterén, de GOD der eeren donderdj
de HEERE is op de groote niatereti.
De flemme des HEER EN is mei kracht-, de flemme des HEEREN is met
heerlyhheit.
De ¡lemme des HEEREN breek de cederen: ja de HEERE vetlreekt de
cederen Libamns.
Ende hy éedze hu])pelen als een katf, dm Lihamn, ende^rion, els een jong
Eenìmrti.
s s a DI