il^t"«.?!
i i
i h i l
l i i l í í ü
i l l t i s ?
„.•:,: ii'jí
.».I«
O l i a g l i
;ft?!1Í
I F ' '
i k
• 1 1 1
1 0 8 6 G E E S T E L Y K E
P R I N T B L A D D X L V I .
Want ah gras zuUen z) haaft worden afgefneeieu; ends als de groeue gns-fcbeutkens
allien zy afvaUen. Pf- XXXVI l . vers z.
Celyk den Landman 't' Gras met ecnen, zeijfen knot >
, • fVaar door het op het Feld verdorren met; zo even
Knipt ook de dood den draadt van hen, diebeilloos leeven. •
Vit Tafereel tootid klaar der Goddeloozen lot.
Hang dan geduurig met het harte aan uwen GOD.
Be'H-erk uiv zaligheid met vreezen^ cn met beven. •
JVtl Hern als Scbepper en Herjchepper ghrie geevcn,
Betragtende ongekreukt zyn lief de als 't grootß gebod.
"Dan zult ge, wen de dood ii ßaakt iiit 's ligchaams
In 't ryk van vrede en rufi, dat end'loos duurt, belanden,
En 'baaden in ten zee van onbedenkbaar heil;
Ter-wyl de Boozen, die hun' HEER en GOD verzaakfen,
En van hun ••jselluß, en hm' buyk, hunn' Afgod maakten,
Em fmart erlangen, die geen $erk heeft noch gern peil.
betekend andersilns/ire)', look, en
wel dat gefneeden , dikvjyls afgefneden,
dat gefchooren kan worden, gelyk Martialis
zegd: alhier word het vao den LXX. vertoXkz
chortos t hy onsf<emm, gras, naraentlyk
geen gras by uytnemendheid door den kruydl^
ndigen dus genaamd, maar alle zoort van
beemden-weiden-kruyden , het welk raen gewoonlyk
met de zeiflen afmaaid, waar van hec
gras, in eene naauwe bepaling zoo genaamd,
het grooter gedeelte uytmaakt. tlieromword
by ons al dat gene, waar uy t hooy word gewonnen
, gras genaamd, van den Franfchen Herbe,
in navolgingder Dichteren, dewelkegrasvoor
alle zoort van kruyden nemen. Heczelfdealgemene
kenmerk heeft ook Defche; want het
word genomen voor alleriey zacht, uytfpruytend,
vanzelfswaflendkruyd. De LXX.hebhcn
lachana chloeys, moeskruyden, grünes
kraut, alwaar onze Overzetter fchynd gezien
te hebben op/ÄfÄÄWö«, moeskruyd, en in het
by^onder met den vinger aangeweezcn te hebben
becte, dewelke by onsZwiczersbyuytßek
kraut, kruyd, by anderen Hoogduytfchen
Mangold word genaamd. Derhalven ichynd
David tot een af beelding der godloozen genomen
te hebben kruyden zoo der weiden, wilde,
als yan tuynhoven, nademaalalledezelveafgemaaid
, of afgefneeden aanftonds verdorren,
het zap ontbreekende, en dat geen, hec welk
in de buyspypjes is , uytwaallemende. Het
geluk derzelver vloeid niet alleen allengskens
weg, maar word geheel vlug gemaakt, en vliegd
weg in de lucht. Degodlozen z uUen vergaan ;
ende de vyanden des HEERENzullenverdwynen,
als het koflelykße der Lammeren, met den
rook zullen zy verdwynen. Pf. X X X V I l . 20.
Seneca in Thyefles:
Welken de aankomende dag hovaardig heeft
gezien,
Dezen heeft de dalende dag ter aar de leggende
gezien.
P R I N T -
T.AJ1. DXXVI.
i S
i f 3
. I i
' li
T s j v l . XXXvat . -V. z.
FofntaiL Herb/1 inorr¿iiil-. S-v-juhol
. X X X V I l . I'. ^ ,
(Ji-liNli^, lltl'l'lll'Jl í'djV.
X í^. Tlidot .'adp.'.
I r i i i