ms
N A T U U R KÜNDE.
Lant ons ßeeds fiaan ter wacht, eer ons de dood -verras'.
Mm leef Godvruchtig, of elk wir het laatße was
Van onzen leevenstyd: Dan ziillen wy nooit (ierven,
Maar door den ingang njan den dood, een leeven erven
Hat duuren zal, zo lang de Godheid hcerfcht en keß,
In 't ryk, wiens duurzaamheid noch perk noch faalen heeft.
GEbeden gaan voor de klachte vers 5. HEERE,
maakt tny behend myn einde, ende
•welke de mate myner dagen zy; datik weete,
hoe vergankelyk ik zy, dewelke zoo nietzynte
verftian als o f David door krankheden en andere
rampfpoeden afgefoolc en byna verteerd,
nieuwsgierig zoude zyn geweeit om te wecen
het beftipte oogenbl ik, op welke het leven en
de rampipocd llond te eindigen, maar veel liever
van eene goede dood, van de konilomgelukzalig
ce ftcrven, om het levens-einde aandagtiglyk
en godvruchtiglyk re overweegen, en
^ z i g tegen den laatften dag, raaardengelukkig-
' ften van allen de zyne, devooren te bereiden;
gelyk wy dagelyks zien, datdiegene, dewelk
e door langwyüge en pynelykce ziektens zyn
aangetaft, vermoeid worden, naar de laatlte
ontbinding reikhalzen, het alderyoortrelfelykfte
gebruyk der verdrietelykheden. De Opperfte
Godheid namentlykbeftiertopdealdervoorzienenfte
en te gelyk aldergoedierenlVe wyz e zodanig
de dingen, dat hy by de fmerten van het
ligchaam, dealdergrootfte uytfpanning der veezel
aderen, paart een droevig gevoel van het
gemoed, het welk eenigen tyd lang geprangi
zynde, wenfcht verloft te worden, endezegenade
fmeekt by met godvruchtigezieiszuchtin-
^en af van den genen, die van het leven zelfs
IS de Stichter; dog voornamentlyk, omdathy
tteund op de vafte hope van het eeuwige leven
tezullcnverkrygen , uytroepende met den Heiligen
Pfalmdichter vers 8. Endenu, -wat verdacht
ik, 0 HEERE? myne hope, die is op u
vers 9. Verloft my van alle myne overtreedingen.
Aandachtiglyk bevroedende, dathetoverigeleven
niets, dathetgeheletevoorendoorgcbrachte
leven, niets is , in aanraerking van de eeuwigheit,
eenefchaduwcj eeneaaneenfchakcling
van kwaden en rampfpoeden, eene aaneengcketende
elende. Zietgy, dus onze aldergodvruchtigfte
Koning, hebt myne dagen een handbrect
geßelt, ende myn leeftyd is zodanig, dsof
hetnietis, voornamentlyk by U vergeleken: in.
derdaad een idermenfch is ten eenemaal niets, gC'
heel ydelheit, een levend menfih, ja ineenbeeld,
en eikoni, in eene fchaduwachtigeafbeelding,
ziet de menfih, te vergeefs maakt hygeraas,
ßapeltopeen, enweetniet, voor wien hy die
dingen vergadert. En Pf. X C . o. Alle onze
dagen gaan henen door wjue vorbolgentheid: wy
hrengenonzejaren door, alseenegedachte VCTS 10,
Jangaande de dagen onzcr jaren. daar m zyn
zeventig jaar: of zoo wy zeerfterk zyn, tachtentigjaar:
endehetuytnemenßevandmismoeite
en verdriei: want het wordfnellyk afgeßieeäen^
CH 'jjy vUegen daar benm. Voeg'erby
1 0 8 9
de belydenis van den Aardsvader Jacob voor
Pharao gedaan Gen. XLVI I . 9. - De daagen
der jaren myner vreemdelingfihappen zyn bondert
ende dertig jaren weinig ende kwaat zyn de dagen
der jaren mynes levens geweefi, endeenheb'
ben niet bereikt de dagen van dejaren des levens
myner vaderen in de dagen harer vretmdelingfihappen.
Gelyk ook van Job XIV. i. De
menfihe van eene Vroiiwe geboren, is kort van
dagen, ende zadt van anruße, vers 2. Hykomt
voort als eene bloeme, ende word afgefneeden:
ook vlucbt hy, als eenefihgduwe, ende en beftaat
niet. Een igelyk zal van deze Hoofd-waarheid,
dewelke de Mannen G O D S uyt eene raond
voorcbrengen, overreed worden, by aldien hy
vcrwaardigt zal worden zieh zelven en zyne hoedanigheit
te kennen. Onze gezondheitbeftaat
in een nauwkeurig evenwichttuflchendezielea
het ligchaam, de vafte en vloeibaredeelen van
het ligchaam zelf , maar datzelvealsineenondeelbaar
ftip, het welk wy nooit, 200 lang als
w y leven, genieten, zoodatwygeenzinsgrootfpraak
zouden gebruyken, als w y zeggenzouden,
dat'er nieinandderftervelingenis, dieop
eene volmaakte wyze gezond lecft. illiebuytenregeiigheic,
zelfs de aldergeringfte in de bewccging
van hec bloed en geeften, elkeongetempertheit
tuilchen de deelen van het bloedige
vocht zelve, de klank der vezel-aderrjes zelfs
maar een klein weinigje of ontfpannen, of te
veel gefpannen, ook de alderlichtfte gemoedsbewegingen
neemenditevenwichtweg. Onze
reden ftelt derhalven ons alle ogenblikvooroogen
debouwvalügheitdeslevens, maarverwekt
ook eenebcgeerte, endicwelzorgvuldige, naac
dien aldcrgelukzaligftcn ftaat, in welken hec
evenwichc tuíTchen de vernieuwde deelen van
den menfch aldervolmaakftzalzyn, enwy, n»
ftervelingen, met een ligchaam eeiiwiglyk gezond,
met eene ziel oneindiglyk geliikzahg,-
G Ü D zullen verhcerlyken. AlleflerveUngen
zyn gene zaak, maar een teken en blyk van eene
zaak. Idel is alles wat zy bebartigen, alwat
zy bewegen, overboop halen, want tnmiddelsgaan
zy onftandvaßig door, en fiiellen naar de dood,
Daar nu elk menfib van dusdanigen ßaat is,
trachthy nog zottelyk zyngoedtevermeerderen,
en met veel arbeid ryk te worden, door zaken
haaßelyk znllende ver gaan, en zonder moeyelykbeit
met te bewaren, en op dat hy dezelve in zyn
levengelukkiglyk geniete, nogtans weet hy niet,
aun Wien hy dezdve na zyne dood zal Over laten,
want de met moeite bewaarde zaken können zoo
wel eenenvyand, daneenenontaardenenondank-,
baren zoou te beurdvallen. Pellikmuso^/cIÚtZ9
plaacs.
P R I N T -