'il. "
.ma
i f i l l
1 0 4 0 G E E S X
boom geplant aan kken der '•diäteren, xuJoo too
pephiiteimenoo para tas diexodons toon hudatoon,
gnets, by ¿0«?, ecne zamenvoeging beftaande
uyt enkele veezels, in den cerlten opfiag onbefchaafd,
maar uyt welke alderwelriekenfte ,
alderfchoonile bbeizels voortfpruycen, alderaangenaamfte
cn alderfchoohverwig'fte vruchten
uytbotren. Zodanig is ecn menfch van
natimre verdorven, boos, in zig zelven dood,
dewelke, by'aldien hy. hem aanblazende de
Geeft der geriade, GOD raec cene onopgefmiikte
vroomiglieid diend , voorcftoot niet alleen
takken, bladeren en bloeizels, maar allerley
alderbefte vruchten , gelyk ecne houce ftam,
nietdoor zyne eigen krachten, maar der verwarmende
Zonne, en van hcc warm gemaakt
aardryk, jadoor de krachten van GOO alleen
den Beweeger. Teze zedelyke boom verlaat
niet van zells zynen wilden aard en doed eene
tamme aan , maar is geplant , uyt eene onvruchtbare
in eene v nicht voortbrengende aarde
ver-of-overgeplant, ingeent, ingezogen ,
een vernieuwd, wedergebooren menfch, door
GODS genade roepende, leidende, heiligende
: eene wilde olyjboom zynde in de piaatze der
afgebrooken takken van de tamme ie ^r»
entet, ende der-wortel, ende der vettigheit des
olyjbooms mede deelachtig te worden. Rom. XI.
17. Ranken , die in. hem ( de wäre IVpfiok )
vrucht draagen, Joann. XV. i. 2. Te vergeefs
plant Paulus , te vergerfs maakt Apollos nat:
maar GOD moet de wasdom geven. i. Kor.
III. 6. 7. Deze boom is geplant aan waterbeeken,
gnal phalge majim, op de beekender wateren,
op de verdeelingen der wateren, alwaar
namentlyk dezelve overvloedig voedzel trekt,
en aangename wasdom ontfangt, gelyk eene
zodanige waterbeminnende boom is de Palmboom
gemeen in het Ooften , behagen fcheppende
in bewaterde piaatzen, op welke de
Profeec veel eer , dan op de ülytboom zinfpeelt.
Zoo ook ontfangt een godzalig menfch
€n voedzel en wasdom van de befproeiende genade
GODS des Verloffers, van welke hy de
cenigfte fpringbron wel is, maar oniiytputtelyk,
in verfcheiden beekskens , verdeelingen,
aanelkgelovig menfch uycgedeelt. Deze boom
E L Y K E
geplant aan waterbeeken draagc niet alleen tak«
ken, gene bladeren en bloeiflels, maar vruchten
, en die wel voortreffdykfte, en in zynen
tp: alwaar als in het voorby gaan ftaat aan te
tekenen, dac deze rypwording der vruchten
geen werk ts nog van eenen 4ag, nog van eene
maand j dat 'er van noden is eene zekere tyd ,
op welke de beginflelen der vruchten zouden
können ontwonden worden, groeyen, tot den
hoogften top of volle rypheid gebracht worden.
En deze zelve tyd aan eene godvruchtige
boom vergynd, alle gelegendheidom goede
werken te verrichten, de tyd, op welke Lazarus
door harde armoede geprangt voor de
deure legd in zyn bloed, gekwetft door de
moordenaars, welken zekerlyk die Priefters
en Leviten niet aan zyn noodlot zouden hebben
ovcrgelaten, by aldien zy geweeft waren
zodanige boomen, van dewelke de Pfalmzinger
hier fpreekc. De tyd, zegge ik, en wel
de bekwaame, is alle gelegendheid om aan de
Kerk, het Gemeene-Beft, allen evenmenfch
dienft te doen. Zodanige boom isniet alleen
onder de eeuwigduurende, maar onder de altyd,
en aangenaam, groenende. IVelkers blad niet
af en valt. Wanr bekendis het, dat volgens
deloopdernatuur, geduurende dewinter, de
boomen bladerloos zyn, dewelke, by hetaankomen
der koude , wegens gebrek aan wärmte
en voedend zap zieh als in zig zelven tezamen
trekken, ingerimpeltzyndedefteeltjes, debladeren
na deaangenameveranderingen der wärmte
afvallende; maar dac 'er ook boomen zyn,
dewelke hebben een taai, hertsachtigzap, hoedanige
alle fpitsronde boomen zyn, welker vezels
de dringende kracht der koude luchc wederftaan,
of die boomen, dewelke in warmer
luchtftreeken aan de water-oevers geplant door
ftandvaftigduurend voedzel gekoeftert worden.
Gelykluydende mec dezen onzen Text van Dävid
is die van Ezech. XLVII. 12. Aande
beeke nn, aan baren oever, zal van deze ende
van gene zyde opgaan allerleyfpys-geboomte, welker
s blad niet en zal af Valien, nog de vrucht van
dien vergaan j in zyne maanden zal het niewjve
vruchten voortbrengen.
Pfalm VI . vei's 3. 4. 7- 8.
Zyt 7ny genadig^ HEEREy want ik kn verzwah, geneeßmy, HEERE
loant myne beender en zyn verfcbrikt.
Ja myne ziele is zeer merfchrikt.
Ik ben mede 'van myn züchten: ik doe myn bedde den gant[eben mcht ftaenmen:
ik doornatte myne bedßede inet myne traanen.
Adyn ooge is doorknaagt van verdriet, is vsrotidy van wegen alle myne weder'
partyders.
Zie daar den GODStolkuytdeftammeye/i I wereld, GOD zulksbeftierende. eeneSpicpJ
voor GODS aangezichc, op het Toneel der 1 van de aldergrootfte droefheid,
N A T U U R
^moed treft en benaauwd , ik zegge van de
aldergrootfte, by welke die gene, dewelke van
eene kwaade gefteldhett des ligchaams afhangd,
zeer weinig of byna niecs is tevergelyken. Die
in eenen zoo droevigen ftaat valt, ziet boven
zig GOD in toorneontftooken, beneden de hellekaken
geopend. Die gene , aan welken bekend
zyn de aldernaauwite wetten der verecni.
ging, dewelke tuflchen ziel en lichaam zyn
de wederzydfche heen en wederbedryven van
gene op die, en van dac op gene, alcyd overeenftemmig,
voornamently k die aandagtig doorzien
hebben de oorzaken van droefheid en de
krachten opengelegd op Job XVI. 16. en elders,
zal met bezwaarlyk o.pneemen de klachten,
dewelke de Koninglyke Proieet uytftorc,
nameuclyk.
1, Verzwakkmg, mismaaking, aß,
wegens den zoo dikwyls verhinderden invloed
• van het vloeibaar zenuwzap in dehert fpieren,
en de uytvloeying van het bloed uyt deilelfs
, bedden tot de .uycyrfte ledeniaten, zoo dat hy
nauwelyks op de voeten heeft können ftaan.
Daar van daan
2. De beeving, trilling, der beender en,
• etarachthey ta oßa mou, myne beender en zyn
beroert. Deze fpreekwyze ichynd niet alleen
aan te duyden de zwakfieid der ligclmms-ge
wrichcen, maar ook de pynen, jabeenverbreekende
fmerten. Zoo is ook de beroering der
oogen verzeld door ontfteeking. Beroering
Word taraxis genaamd, wanneer het oog door
drukking, of wryving., of lang in rook te blyven,
of iets anders, van dat zoort het beledigende,
beroerd Word gezien. .ASiuar. I. ß.
peri diagn. path. 7. kap. en byHippocratesporrh
fe6i. L zyn tarachoodeaou7:a, koudepijfm, meta
deyxeoos kai ponoondiexionta, met by titig enpyne
3, Geen wonder, by aldien hy, door verfchrikkingen
des gemoeds en pynen des lighaams
gefoltert, zeer verfchrikt is geworden.
By den LXX. komd wederom voor taraxis ^
maar op het gemoed toegopafl: hey pfuchey mou
etarachthey fphodra. Het gemoed nu word
beroert al s het, wegens benaawwdheit niet weet,
waar het zig zal bergen.
4. He: Geftel van den gehelen menfcli door
K U N D E . 10 4 t
eene geweidige en droevige gemoeds-drift Zynde
gedrukt, en als in engtens gebracht, zoo
moett het hert overftelpt worden, de omloop
des bloeds door de edelfte ingewanden geftut
worden, ftiliVaan in de long, zuchtingen de
borft kloppen, welke het gevoel van de alderzwaarftelaft
had uytgeperlt.
5. Wae wonder , by aldien uyt zoo vele
beweegingen van de vezeladertjes der ingewanden
is gevolgd eene vermoeying, kopos, (eko'
piafa enßenagmoo mou) eene uytwerking eerft
dergefpanne, naderhand der flapgeworde dünne
adercjes? Teken aan, dac de betekenis van
Kopoü by den ouden Geneesheeren, kopoi autO'
matoi by Hippocrates zyn vrywillige, onbedwonge
vermoeymgen , vermoeidheden , voorbooden
yan grcote ziektens Vermoeidheden,
kopous, noemen de Grieken gemoedsdriften den
menfchen uytgroote en geweidige beweeging, of
den deelen , ^welke meer werkende zyngeweeß
aankomende. Daarenboven zyn deze geßeldheden
voaruamentlyk lafiig aanden geneny dew.eU
kevermoeid en bewogen worden. Galen, de Comp,
Med. per generaWl ß. n . kap.
6. Hier van daan die traanen, van welke
vers j. Ik doe myn bedde den gantfchen nacht
fwemmen: ik doornatte myne bedßcede ,met myne
tramen. Voornamenclyk by nacht, ¿Is
wanneer de droefheid meer aandoening veroorzaakt.
7. Eindelyk, weggenomen zynde het evenwicht
tuflchen het vloeibaar zenuw-zap en hec
bloed, moeft het gehele zamenllel van het
ligchaam lyden, ja geheel in duygen Valien,
de kokingen, atfcheidingen verdorven worden,
het voedzel ontbrecken , teering aangebrachc
worden. Myne ooge is doorknaagt van verdriet,
is veroud, van wegen alle myne tegenpartyders:
etarachthey apo thu mou ho Ophthalmos
mou ^ipalaiootheyn enpaß tois exthroismou.
Segens woede ts myn ooge beroerd (de. Latynfche
Glojfe heeft caligavit ociilus is het oog verblind)
ik ben oitd geworden onder alle myne vy.
anden : alwaar Symmachus voor etarachthey
heeft ephlegmainen apo pikrafmou, is ßap ( beterdoor
ontfteeking aangetaftj van wegens bitterheid
des herten.. Ten eenemaal volgens de
meening der Geneesheeren boveo verklaard.
Pfalm V I I . vers 3.
Op dat hy myne ziele niet en roove, als een leenw ^ verfeheurende-, terwylen daar
geen VerloJJer en is.
Het is van den Leeuw bekend, dat dezelve
alle harde dingen mcc zyne tanden vermaalt,
met zyne klaeiiwen de weeke verfcheurt. Hier
• van daan is het, dat de daden van die wreed
-beeft wordenuytgedruktdandoory?Ä<2^/?r, confringere,
vermorilelen, door pharah, difcerpere,
verfchcuren, gelyk in den Text, in
welken de godvruchrige Pialmjftoveraardigde
wreedheic der godloozenvergelyktby de woede
eens Leeuws, gelyk ook eiders Pf X. 9. Hy
leid lagen in eene verborgene piaatze, gelyk een
leeuw m zyn hol j hy leid lagen om den elendigen
te
yjisi'fiif" 1
.i : U
Ï' ,1h
liiiKtiiir
I'"
• lil!!l
r f ^ :
')ll Fl
•i
"i .