Iii
f l i
Pk
Iii ^ • ;isi«
i f ' i l i :m
'M
-T'é
i S f :
,Ì;Ì -iti
^ì
¡iRiiHlw!
G E E S T E L Y K E
lo8o
zy7ulcvan des HEERENgoedertitrenheit, ton
ekoos KURIOU pleyreys hey gey. Alles 'jjat
ergens van (kn menfchen ward geziert, is niet
anders dan GODS barmhcrtigheit ewivddndigheit;
•!SJatit ten gcbrnyke van den t/ienfch hecft
by alle dingen gefchapen ende gefchikt, op dat
hem alle dingen, doghyden Scheppcr zoitde dienen.
Pellican. over dcze plaats. De man
G O D S vertoond onsin dceerite plaatsdie dingen,
dewelkevooronze oogen leggen, dewelk
e w y met de banden taften, dewclke \vy dagelyks
genieren: deze dooren doorbefclioawd
hebbende geleid hy ons naar de alderverafgeiegenfte
hemelen , naar de hemelfche ligchamen,
Dwaal en Vafte Scerren, naardeSchepping.
Door het 'woord des HEEREN zyn de
hemelen gemaakt, en door den Geeß zyns monds
alhaar heir. Too logoo ton KURIOUhoi OU'
ranoi eßereootheyfan ( Aqvila epoteytheyjan ^
Symmachus , cgenonto ) kai too pneumati ton
ßomatos autou paßiheydnnaims autoon, Aqvila
faßi hey firatia aatoott, alle derzelver krygs-
•macht, Symmachus hey diakosmeyßs antoon ,
derzelver cieraad. Inderdaad de wereld heefc
zieh zelve niet voorcgcbrachc , dczel\^e heeft
niet van eeuwigheit beftaan, de een heefc den
anderen niet geceeld, maar alles heefc het woord
des HEEREN alleen voortgebracht, medeeeuwig
zynde met den almachtigen Vader. De
Goddelyke macht ende wysheid heefc de bcftiering
gelyk in de Schepping, zooookinde Onderhouding.
Van de ond^erhouding moet men
tot de fchepping opklfmmen. Edoch nog hier,
nog daar, hceft men geene werkruygen, werk«
lieden , geen arbeid nodig. Het fVoord des
HEEREN, de eenigewenk van G O D S wil,
gelyk hy de gehele wereld iiyt den afgrond van
niets heefc gelaft voort te komen, is hy ook
machtig tot niets weder re beengen. De bewysredenen
, dewelke voor de Godheid van
K R I S T U S e n vanden H E I L I G E N GEEST
uyc hec 6. vers tegen den Sabellianen, Arrianen,
en andere ketters genomen worden, laacik aan
anderen om te ontvouwen over.
Hy vergadert de watercn der zee als op eenen
hoop, hyßelt de afgrondcnfchatkameren. Sunagoon
hooßi askon ( anders hoos en askoo, gelyk tn
eene ledere fies) hudata thalaßeys . ttthlis en
thefauroisabtißous. Wy miiTcluen minder kJaar,
als een hoop. Daar van daan is geboren, of
bekrachtigt geworden het gevoelen van de zee
op eene hoop, hoedanige is van zant, koorn ,
op eengehoopc, hooger dan de aarde, zoo dat
hec een wonderwcrk moet geacht worden, dac
van de afzakking van hcc wacer hec aardryk
niet overftroomt word. Wegens deze dwaling,
waar aan Kalvyn zelf heefc gellruykelc,
eiders meerder. Klaarder de Moedertalige :
Er fajßt das Waßer im Meer -wie in einem
'Schlauch zufammen, kones bannedme haijam ,
volgens hec Grieks en askoo, of hoos askon. De
boezem der zee is een doorkichtig werk van
G O D , dewclke zclfs ons brengd tot de waréren
des afgronds, tot de watcrbewaarplaatzen
in de ingewanden der aarde, toc òt fchatkameren
cn afgronden . van welker beftaan geen
twyiiel meer is. En oververwonderens waardig
is hec ftandvafte evenwichc deropengedanc
en toegeiloocen zeén , en van de vafte aarde
zelve, dewclke gcduiirende zoo vele eeuwen
onveranderd , fchoon, op wareren gegrond ,
heefc geftaan. GOD 'vertoond eene onmeetbare
macht over eene zoo groote zee, hoedanige een
tnenfch heeft over een '•jjeinigje waters, hetwelk
hy in eene federe fes bejluytende 'weg zet, waar
het hem behaagd. De afgrond der zee
zyn fchat kamer en den menfchen onnafpevrlyk ,
waar door de HEERE degrootfiewomleren der
natnttr werkt tot zyne eere, den heiligen in het
vaderland alleenlyk te befchouwcn. IVant als
dan zullen de aldergelnkkigjle zielen der gelovigen
niet bnyten bezigheid zyn, want zy zullen
met alleen door aanßhoiiwen hetgoddclyk wee~
zen kgrypen, maar ook de alderheerlykße werken
der goddelyke almacht in hemel, enop aarde
en in de zee. Pellicanus. *
Blykt hier uyt op het alderliiyfterrykfte,
daC van de aldermachtigfte en alderbefte wille
G O D S onze , aardbewoonders. bewaring,
maar ook van de alderrechtvaardigfte onze vernieling
afhangt. Als de allesmachtigc zoude
willen en doen, dat die grondpilaren, op welken
het rond der aarde onderilut word, zou"
den waggelen, zoo zouden aanftonds Steeden
cn gehele Landfehappen over hoop vallen, de
drooge vafte aarde in zeen verandere worden.
Laat, derhalven, de gantfche aarde i-oor den
HEERE vreezen, laat alle inwoondersi-an de
wereld voor hem jchrikken. Laat deze lefl'e
eene vermaan - leiTe zyn voor den zodanisen,
dewelke G O D niet kennen , zoolecvcn, alsof
'er geen G O D was, nog als vqorziende, nog
als alles wcetcnde, nog alsrechtvaardig. Gel
yk ookvoordcnvroomen, dcwclkeGOD met
cen oprechc hert beminnen cn dienen, hec welk
de Pfalmift voorzingd vers i. en 2. Gyrechtveerdigen,
zinget vrolyk m den HEERE:
lof betaamdden oprechten. Lovet den HEERE
metdeharpe: pfalmzinget hemmet de luyte, ende
het tienfnarig inßrnment.
G O D S fcheppende enop de aldermachtigfte
wyze onderhoudende wille oordeelc de Harp.
Hager eene luchthevelige loffpraak overwaard ig .•
want hy fpreekt, ende het is'er i hygebied. ende
het ßaat 'er. Evenluidige fpreekwyze word
meer als eens herhaald Gen. I. De HEERE
zeide ende het was alzoo. Hier is alle
Wysgcerte ftom. De ftap van niets tot iecs
overfteigcrc ons eindtg verftand. Het willen
van GOD is werken. GOD heeft getie groote
toeßel tot de fchepping der wereld gebruykt, hy
heeft geboden, op dat het bevel aanßonds eengedaan
werk zoude zyn. Kalvyn over deze plaacs.
T R I N T - r s A r - , xxxr r r . m .
FJ-UXII" i)ci l S OJUUlfl COi-ii
•l^ljtl . x x x i i t , r. 15.
I. Fn.{,-,\-k ^-.u.lj-..--
lüi; ;
r'i
l'i
ii'l'i ' 1