954 G E E S T E L Y K E
Job X X X V I . vers 32. 33.
Met ban den hede k t hy het ücht: emk doed ami het iehi verhod door
die tujfclien doorhomd. „ , ,
Daar van verk ündigt z yn ge klater en de het Ve e : 0 0 k van den 0,
damp.
Deze twee vetDen hwdelen van het licht,
maar zoo duyfter, dat dt Uytleggers nauwc-
Ivks können vetftaan worden, noch onder cl-
, k^.IvKS Konucti N^tnr 'R v ii,lH iVn pvd. e n
Wanderen over een gebracht. By aldiengyde._
ooripronicelyken Text raad v raagd, en eeneletterlyke
verklaaring begeerd. Zie daar deze van
Jnas doch door dikke donkerheid duyltere:
bovin het ndnUlin dchuft h} het licht k äett.
en hilft brutn htt z elvegeboiinm dettgen k omn -
di • bovin him z al z yn vnindaarik ondim. Di
Vtrh - ycmr am '^oldl tf < > ' ofhlmminäi. By
aldien gy, vriendelyke Lezer , eenig h cht m d.kk
e duyfternLs ziet, deel het openhertig mede.
Men velie het zellde oordeel over de Vertahng
der LXX. ifi chiiroon e k ahffi {hoos, kmcni -
tiihto peri uMiys m afamootm. anngglilt fm
„ttoufUonaiMu kmm
B ic hanäm ovirdik t hy rondom ha hcht. in
hilft van haar gibodin m ii tigin k omndi : di
Hiire z al van htm z ynin vnmi aan k ondigm :
de bi z itting m van di ongirichtighia. Het
zelfde van de verfchillende Leezingen der
L X X met welke te verhakn ikdethalvenach
ter blvve. Wat wonder is het , by aldien andere
Overzettingen het onder zieh niet eens
zyn > Zoo wy Zurigers onder ons ; Dat in de
Latynfche is «crarrrar vafor tegenkomende
damp, is m de Moedettalige dasj.ihimd dl, - .
ailchà - daraufßnget. Onze Hoogduytfche
volgd Jim Ez ra, wiens meemng deze >s,
dat G O D bedckt, of toefluyt het hcht met zy-
„ e banden, dat is , de Wolken, en d.en, de
zonne, eebied, dat hy heerfche oyerdetegenkomendf
regen, en het gekraak der donders,
die bekendmaking van de toekomftige regen,
het zclve aan te kondigen aan het /ee, cn,
welke miffchien daar op zit, barende. Met
dtie wooiden zil ik de zaak zeggen. Dat het
Vee, en andere bezieldefchepzclen, de o p banden
zynde onweders tc yoorcn gevoelen Onz
e Latynfche word gegrond op de lUbbynIch
Schoolgeleerde verklaring van R. Liv,. Hy bl -
ilmtindiwlkmdc vmingiuyt'^aaßirnmg, dat
is de vuur konnende vatten iiytwaademingen, de
zwavelachtige, maarterftondgebiedGUDaan
koudedampen, waterachtige , dat zy wölken
te zamen vergaderen, op malkandercndrmgen.
en die Vtiiinjes als gevangen nemen. Wanneer
aan die zelve koude dampen, mid ge z eîk n van
de vuurige dampen , word verkondigt, wat 'er
gebeurd, onftaat 'er een heviggevechttünchen
deze twee regen een gertelde hoofdllolïen, de
Vlilirigc dampen worden gram op den opklimmenden,
op gamdin damp, de Wolken fcheuren
met geweld, en aldus ontftaat donder, weerliclit,
blikzem, regen. Zie daar de geboorca
der Hoogvliegende Dampen , van dewelkc
Elihn , volgens de meining der Schoolgeleerden
! O p de ftrydplaats dalen neder gewapende
benden, zy vechten hardnekkig tegen eikanderen,
de koude en vuurige dampen, deze
worden binnen hare Velten belegerd, gedrongen,
omringd, maar zyberftenuytdeverfchanlTlng
der wölken, worden handgemeen,
hechten wapenen aan wapenen, daar word met
fnelle wapenen gevochten. De verklaring van
COCCIJKS ovir Job bl. 236. isdeze: Mit z jnt
handln dik t hy hit licht, m virbiid hit z ik t
ovir dii z ieh va'ootmoldigt: hyontbiidovirhm
z ynigedachti, hetvii, oo kvandiin, hitmlk
iiytfprvyt. Zoude iemand niet wenfchen Jé
verklärenden Coccijus.? De mening van dezen
grooten Godgeleerden is deze. Dat GOD aan
zyn blikzemvuur gebied , dat het zelve niet befchadigedcn
genen, welken de ftemme GODS
dooreeneeerbiedigevreezeverbaaft maakt, insgelyks
niet het vee, nietdeplanten. TenonderttandkomdJobXXXVIl
i. Oo k be efth krnct
mynhirtl, indifpringtopiiyl z yneplaat z i. Alhoewel
deze verklaring ook hare duyfterheid hceft*
heeft dezelve echter wegens hare ecnvoudiglieid
boven andere den voorrang, gelyk ook
de Franfche Overzetting van Diodati. II each
Ußammi ispaumis dijis mains, é - hyoràB/ i -
m Cl qii' elli doit rincmtrir. Il luy diclarifr
volonte, fi elle doit frap per beflail, ou bienpUn -
tes de la terre, fîy verbirg d de vlamme vi ie
palmin z yner handln, en biUfidi z elvidatgein,
hit welk z y moitontmoitm. Hyvirklaardhaur
z yni •Willi, ûf z y hit vu meiiflaan, of ' • iVeUe
planten dir aardi. Al willens ga ik voorby me:
ftilzwygen de verfcheiden verborgene, wypques,
verkiaringen, dewelke onder myn bewini
niet behoorcn.
Job
N A T U U R K U N D E
Job XXXVI I . vers i.
Ool ieift hier over myn herte, en de fpringt op ttyt z yne piaatae.
95S
Dit Versje fchynd of cene Tiiflchenrecien,
ofeen verband, door welk de naaftvoorgaande
en volgende woorden aan een geknoopt worden.
Voor hec gemoed vàn onzen Hoogleeraar
zweefd het denkbeeld van ceneri onrroerden,
dondcrenden, blikzemenden luchthemel,
van een onweder afgryHclyk door ruyiTchende
plasregens, ja vandenalderhoogftenGODzelven
uyc de hoogte donderende, die het zelve
onwedcrverwektj en hy bekend openharrig,
dac z yn herte over die z aa k be efd, en iiyt z yne
flaat z e word uyt het Ut ge z et. De LXX. k aì
apotauteys etarachthey heyk ardiamou k ai aper -
rhiiey e k'tou topou auteys. En van de z e is myn
hert beroerd, en is uyt z yne plaat z e iiytgevloeid.
apo tauteys, wegens de ovcrweeging van G O DS
onbegrypelyke wysheid. gelyk de Griekfche
Verklaarders het uycleggen. Deonderftelling
word gegrond op de fchrik, endedaariiycontllane
klopping van herhart , overwicht van hec
zcnuw-vociic, het welk inzoogrooieovervloed,
en mec zoo geweldigc dnfcinvloed maaktopde
gehele huyd, dat, dezelve zamengetrokken,
de omloop des bloeds door de buytenfte vaten
word belec , even als in cene verhcffing van
koorts, en het herce veel meer door het té mg
gedreeven, dan voorrgeftuwde, blocd word
overftelpt, de huyd verbleekt, en het gehele
zamenftel van het ligchaam beefd : terwyl inmiddels
het hert door deS te fterker poging gep
r a n g t , de voortftawendc kracht zynde vermeerderd,
den tegenftreeveriden vyand uytwerpt
: waar van daan de benauwing der ingewanden,
moeyelyke ademhai ing, hartklopping j
vermeerderdepols-flag. Bekend ishet, datook
de aldergodloofte, en alderftoutmoedigfte menfchen
door GODS donderendeftemraeverbaaft
worden. De gemoedercn der menfchen. zegd
Seneca IL Rock, Nat. Gluafi. 27. kap. he eft
dat hemelfchgeluydvandeptaats - verdre even. En
Ovidiits in het 1. Boek der Herfchep ping :
Oo k he eft hy de donderen, de menfchelyk e ge -
moedercn z ullende ontflellen, hevelgegeven.
Cicero het I. Boek de Divmat. Is het niet
klaar, uyt de e erjìe ver - wondering der menfchcn,
om dat z y de donderflagen en hli x empylen vre es -
den, dat z y geloofd heb ben, datjnpi'ter, deop -
permachtige over alledingen, de z elveuytiverk t - '
te? Hier van daan, namentlyk van tomtril,
d o n d e r . der Latynen attonitUs, verfchnkt.
Verfchrik t is die ge en, aan wien de vai vane ent
naby z - ^ nde blik z em, en de geluyd gevingen der
donderjlagen verbaajlheid aanbrengen. Servius
I o p het 3. Boek van Eneas.
Job XXXVI I . verf 2. 3. 4. y.
Uooret inet amdacU de bewe egiuge z yner flemme, en de het gelt^ d dat uyt z ynen
monde uytgaat.
Dat z end hy recht uyt onder den gantjchen hemel, en de z yn licht over de einden der
aarde.
Daar na hridt hy met de ßemme, hy don derd met de ßemme z yner hoogheit, en de
en vertre k t die dingen niet, als z yne ßemme z al gehoort ivorden.
GOD donderd met z yne ßemme z cer mnderlyk: hy doed groote dingen, ende wy
en bcgrypen z e niet.
Myn voornemen is niet , om een geheel verhaal
van donder, weerlicht en blikzem op te
geven, maar alleenlyk om by te brengen die
dingen, dewelke tot de tegenwoordige zaak,
ter opheldering van Elihn's woorden dienen.
Schimgnou Schamoang, hoorende hoord, de
a k oiie a k oeyii, hoor e ene hooring. Door
welke nadnikkelyke Hebreeuwfche bpreekmanier
en 'Job, en de overige byftaande Toehoor-
•iers worden vermaand, dat zy niet alleenlyk in
fiunne ooren de trillcnde beweeging der luch.
Fullen toegang geven , maar mec een aandach
^'S gemoed de aldergewichtig ftc zaak naarftig
lyk overweegen. Warit ook is het gehoor,
a k oey m eenen Wysgeerigen zin tweederlei, hec
eene ftofFelyk, het ander denkend: geneisden
onredelyken dieren, en wel vele menfchen gemeen,
flaac alleen maar het werkruyg. maaf
deze heeft tot medegezellinne deoverdenking,
en dezelre wel ernltige. Her onderfcheid tuffchen
beide gevoelighcid geefd Je z aias te keinen
kap. VI. Hoorende hoord i maarenver -
ßaat met, ende z iende z iet. maar en merk t met.
Onze Zaligniaker Mark. IV". 12, Op dat z y
z ien de z ien, ende niet en bemerk en Hy vorderd
dan vanjc^, envanonsallen, datwymec
? í eens