i ) f lini'
Ûilï.i,.,.:,
• ' H
1 llliil. .
, . ; „ I ,
Il
•!• • •
5 , 0 G E E S T E L Y K E
Doch ftaat in het voorbygaan aantetekenen, der hovaardy , trotsheit. grootte , jonge
dat alle roofvogels een fchcrp gezicht hebben, moedige äieren. zyn edelmoedigeenroofgier£
op dac zy van verre den roof, hoe klein 00k, wilde beeßen, leeuwen, en andere viervoerii
eenehenne, diivve. leeuwerk, zoudenkonnen , beerten, van dewelke m ' ^ ' I r/- TJ:.^ T ere»r oTp I JI o bD X_ I,II,. ,1
2i en, en vaneen. I Zie Bochan Hieroz. I D. i l i . ß . i . k:;a p. bL
Bem Jchachatz, huoi alazonoon ; de zooneii' 719. II. D. 11. Boek. 8. kap. 195. blad¿ydj
Job X X V I I I . veríT. 9. 10. 11.
Hy kgt zyne hand aan de Keyachtige rotze; hy keert de hergen van den m.
tel om.
In de roizfíeenen houwt hy firoomen uyt: ende zyne ooge zkt al het kofleíyke.
Hy hind de vivieren toe, dat niet een ir aan uyt enkotnd: ende't verborgene henil
hAy. , u.iy.,t« in hUeot * /ltirchhtt ,
Ook deze Versjes betrcfFen de fchatten verbargen
in de ingewanden der aarde, de boezems
der rivieren, en her binnenfte der keyfteenen
verborgen , dewelke de menich door
zyncnaarftigheit uyt de duyfterniflen te voorfchyn
brengd.
Hy kgd zyne hand aan de keyachtige rotze,
de LXX. en arkrotomoo exeteine cheira autou,
hachalamifch, aandekeyßeea; Wy leezen Deut
VIU. 15. mitzour hacchallamitfch, «ytderotzederkeye,
keyachtige rotze. Ditwoordbetekend
eigenclyk eene fteen van de aldergrootl
l e , keyachtige hardigheid, of uyt enkele keyen
en keyfteenrjes te zamen verbonden, hoedanig
Nagelßue genaamd word. GOD legd zyne hand
aan de keyachtige rotze, maar ook demenfchj
G O D deSchepper, dewelke naar zyne oneindige
kracht de keyfteenen heeft gefchapen-, en
naar zyne wysheid en goedheid in dezelve metaal
aderen, en koftelyke fteenen ingeftrooit
en verborgen. Want Job fchynd te vervolgen
de leere van de uytgraving der metaalen en fteenen
, en als met de vinger de verborgen fchatten
aan te wyzen, door de menfchen met
GOD en arbeid uyt te graven. Bekend is het
uyt de Schryvers der Natuurkundige Gefchiedenis,
dat de alderdierbaarfte äderen van gout
en filver zeer dikwyls in de alderharafte keyfteenen
gezonken zyn j dat insgelyks de aldcrkoftelykfte
Steenen in keyen van eene Agaacfteene
hardigheit beflooten worden als in de
eyeren van de Paraguaynen. Ookinonzclandgeweften
halen de gravers de alderblinkenfte
kryftallen uyt de holligheden der alderiiarcite
keyfteenen. Van het goutzegd Plinius XXXIIi.
B. 4. kap. Het geen uyt depiitten-wordgegraven
, noemen zy uyt de buyze, canalittum,
aan ßeenachtige aarde hangende: deze ßreepen
der äderen loopen heen en weder door het marmer
, en de zyden der groeven. Breeder zoude
ik kennen aantoonen, dat het gout nu en dan
word gevonden in eene witte keyfteenof vuurfteen
: anders ook in eene fteen die geklooft
kan werden, meeftendeels gepaard met filvcr,
koper, vermiljoen, fpiesglas, metaal, en
dere hali-mecaalen, van welke zaak ik breeds
handel in myn IVoordtnboek van de «yí^e^rí
ven dingen. Zoo vele ryke fchatten zyn in zo
danige liarde keyfteenen niet gedompelc dar
menlchen arbeid, noch by geval, maardoj
de voorzienigheit vao de goddeiyke goedhei;
en volgens de wetten van GOD zelfgegera
voornamentlyk by gelegenrheit van datdroevi
geval der zondvloed, en algenieene nederza
king. Wegens den arbeid der menfchen hoe
Flimiis op de aangehaalde plaats, alwaar 6
van de onderuytgraving der gouddragende kft
fteenen : Aan weerkanten ontmoeten zy ke)
nen, deze breeken zy door vunr en azyn. j
zeer dikwyls. om dat in de groeven de damfi
rook verßikt, breeken zy aanflukken CL. fom
yzer de aarde drnkken'de, en brengen die uyt
defcbouderen, by nachten en dagen dezelve í
di naafl daar byßaandeovergevende. Metji
uycdrukking zoud gy zeggen, dat de bergen vi
den wortel worden omgekeert, dat de rorzft«'
nen worden ondergraven, ende bergen, endi
het geen, dat uytgcgravenword, opdebovesfte
oppervlakce der aarde word uycgeftort, di
het geen het alderlaagft is geweeft, hetbov»
fte word. Hoor den klagenden Seneca
V L B 15. kap. OuzeFooroudersitS
hoop gedreeven hebben de bergen doorgeklooft, f
hebben in dezelve Spelonkeng emaakt, tot Âwâ
geen onderfcheidvannachtennog dagenkonkomi'
In de rotzßeenen houwt hyfiroomenuyt;
de zym ooge ziet al het koßelyke. de LXX.
nas de potamoon dierrheyxe, paan de entimon«
de mou ho ophthalmos. DeoverzettingvanP''^
nimis luyd aldiis; hy heeft beekendoen uyt de ki)
ßeenen teytberßen : v:in Jugußinits : hy heeft 6
oevers der rivieren van eengeCchetirt. Jol m
mcntlyk gaatvoort, maar uytdeduyfteregroc
ven dcraardcuyttreedende toond hy, hoenoodzakelyk
het menigwerf is, de rivieren afrelt''
den, in takken re verdeelen, fteenrotzen dt)«
te graven , cn met de grootfte arbeid, w-wr op
{» het oog heeit.
n
N A T U U R
Hy bind de rivieren toe, dat niet een tr aan uyt
e,t komt. ende 't verborgene brengd byin 't licht.
De LXX. bathey de fotamoon anekalupzen,
edeixe de autou dunamineisphoos. üeoorlpronkelyke
Text is luchchevelig tnibbeki nechareoth
chabbefih. van het gefchrey heefi hy de riviereu
tnet •Windfels gebonden: Vatablus, van het gefchrey
bedwingdhy de rivieren, datis, hyßremt
de rivieren dewelke gewoon zyn uyt de bergen uyt
te fpringen: Pagninus, op dat de rivieren met
zouden druypen, heeft hy die gebonden: duy fterder
Cajetanus, van ver'baaßheit heeft hy de ri-
•vieren gedrukt'. ook niet klaarder de Gemeene
Latynfche, ook heeft hy die dieptens der rivieren
doorzocht, welke verklaring wel paflen zoude
op het voorgaande gczegde, en te kennen zoude
geven de paarlen, of andere fchatten indeboezems
der rivieren ¡eggende, doch dezelve fchynd
my al te ver af te zyn van den Hebreeuwfchen
Text, welke de beide Zurichfche overzettingen
klaarder uytdrukken, hy vergaderd de rivieren
uyt droppelen. hy maakt dat vandroppels
Water-vloeden te zamen Upen, er machet, daß
von den Tropfen JVaßer-Flüpzufammenrinnen.
K U N D E . 9, 1
Waar het oogmerk van onzeri Wysgeer is, de
verborgen oorfpronkelykhedenderzaken reontdekkcn,
met fcherpzicnde oogen inziende in de
ingewanden der aarde, en de hoolen der bergen,
al waar uyt ¿rw/'/'e/eB, welke hyby^e/c^riy
vergelykt, als traan-ftroomen en rivieren voortkomen:
in de metaal-kuyien waarlyk druypen
Over al de verwulfzels, en menigmaal worden
de wateren in zodanige groote overvloed vergaderd,
dac deswegens de gravers, ten zy de
wateren door werktuygen daar worden uytgeh
a a l t , of door groeven eiders henen geleid,
zeer vele ongemakken lyden. Dat geen, het
welk wy Zwitzers niet zien können in de ingewanden
der aarde, geven ons klaar te kennen
de oorfprongen der rivieren uyt de fonteinenen
beekjes. Zie Hydrograph. HelvetiahX 3. Deze
verklaring geeft gantfch geen nadeelaanhetgevoelen,
miflchien beter, vandiegene, dewelke
de oorfprongen van alle fonteinen en rivieren
afleiden van de regens, want ook volgens
deze onderftelling worden de rivieren uytdruppelen
te zamen vergadert.
Job X X V I I L vers 16.
Zy en kan niet gefchat mrden tegen fyn gout van Opbir, tegen den koflelyken
Schohamy ofte den Safir.
De eerfte derdierbarezaken, maaroneindigmaal
beneden de wysheid is Cethem Ophir, Gout
van Ophir, Ophirifches Gold, van het welk,
gelyk van Ophir zelve, hebben wy eldcrs meer.
De Gemene Latynfche wykt hier af van de andere
Overzettingen, door dien hy ftelt Indiaanfclieverwen,
tinStos India colores, door welke
bcnaming verftaan können v/orden alderhande
Toortreflelyke verwen boven andere infraaiheit
uytmuntende, in de Indien voorkomende, of
cdele gefteentens daar in geverwd en prykende
fantoon antaxiai alloon, of, het welk Ptneda
mloverjob, IL D bl 418. ons zoo veel nader
körnende, het_gi)iiizelf, veredelt door eige
verwe Plinius XXXII 1. B. 3. kap. Tottoet-
Ziug van het gout ishetvuur, wanneer het met
dezelve verwe, als het vuur rood is: en het
zelve noemen zy i obryzum, loutergout. Zoo
word X VI. hoekEtymmg. kap. 17.
GoutgenaamdobryzMvn, om dat het rondomßraalenuytwerpt,
envandealderbeßeverweis. Hier
op ziet Hügel. IV. i. Hoe is het gout zooverdonkert?
het goede f y ne gout zoo verändert?
Wy wyken daarom niet af van onze Overzettingen
, noch van hec befte gout , welk zelf in
het voorgaande i f . vers genaamd word Segor,
zuyver gout. geilüten, envers j<). Cethem tabor.
zuyver, loutergout. Over den fteen
Schoham, dewelke alhier Onyx-ßeen vcrtaald
word, Onychel-ßein, en Sapphir, Saßr-fteen
hebben wy by gelegendheit van Aarons Borftlap
gehandelt.
Job XXVI I I . vers 17.
^sn kan het gout, ofte het hryftal haar nict gelyk ivaardeeren: ook en isse niet te
verwijjelen voor een kleynoot van dicht gout.
Zie daar den draad van andere dierbare za- I
líen! Zahaby Gout, wegens reinhcid dus genaamd,
bcrekend wederom zuyver gout, louder
gout, bevryd van alle gemeenfchap vananaere
metalen, van alle onzuyverheid op het al- '
aernaaiiwkeurigft gereinigd. Zechuchith du!d
vele uytieggingen. De LXX. heohzn hualoj.
zoo ook de Gemene Latynfche met de Zurichfche
Vitrum, dat ook de Moedertalige
zoude hebbcn können vertolken : doch heefc
miiTchien de geringheit van het glas onze Uyt -
leggers afgefchnkt, zoo dat zy liever hebben
wiilcn verkiezen, glas, datalsuvcdenacuuris,
en ver edelder dan het door koniigemaakr glas,
e e Cr y.