i o 6 o G E E S T E L Y K E
'Äff
vergund, zal my aanmanen, datGODdoorhec
grootfte recht van erfraakingmy vandezezelvc
goederen kan verfteeken, byaldienikdoor^ene
kwaadaardige hertnekkigheit in de zonden ^yne
lankmoedigheic tot grarafchap uytdaage: my
door hec alderhoogfte recht van heerfchap.py,
ja naardewettenvaneigenegcrechcigheic, rayne
ziele ingedriikt, met tydelyke e.n eeuwige
ilraften aandoen, van dewelke de Äiderraachtigfte
GOD een overgroot Wapenhiiys heefc.
Het Boek van )ezusSyrach Kap. X X X I X . 29.
Goede dingen zyn in den beginne voor degoede
tnenf-hen g efchapen geviceß, alzoo .de kw^de dingen
voor de zondaars. . vers 33. Het
vyer, ende de zee, ende de honger, ende de dßod:
alle deze dingen zyn tot icrake gefchapcn.
Uyt de vreeze en liefde vloeid Acgehoorzaamhätzt^
tn G O D endcflelfswilindewecgeopenbaard.
Hy is myn Schepper en Heer, ik het
Schepzcl, wat is derhalven meer billyk? wat
met de reden meer overeenkomende, dandat
het Schepzcl zig aanden Schepper onderwerpt?
Nademaal nudeontwyfelbarewaarheden, myne
ziel door den Schepper ingeprent, my opleggen
eerlyk te leven, misdadenteontwyken,
eenen igelyken hec zyne te geven, aan anderen
niet te doen, dacwynietwiilendatonsgefchiede:
ZOO beHuyte ik daar uyt , dac dit deeigen
zelve Wille van G O D is, aan dewelke ikmyn
leven moet onderwerpenj gelykyormig maken.
Byaldien ikGODaanmerkerechtvaardig, 200
kan ik van denzelven geen ander begrip maken,
dan dac Hy myne overrreedingen zalftraffenin
dit en te gelyk in hec ander leven, door myne
rede zelve zynde geleerd, dat myne ziel, een
weezen door de krachten van de gehele natuur
niec konnende vernielt worden , van GOD,
die zulks allcen zoude können, by aldien hy
zoudewillen, nierzalvernierigtworden, maar
veeleerecuwigduuien, oncbonden van dcligchaams
banden, welke waarheid wel klaarderen
veel zekerder GODS wil in het geopcnbaarde
woord leeraard. By aldien ikGüDaanmerke
goed, zachtmoedig, barmhertig. zoo kan ik
my ten eenemaal verzekeren van zyne genade,
by aldien ik doorgenegeblankctteboetvaardigheit,
en eenfmertelyk gevoel raynezondenbefchreye,
en myn vertrouwen op G O D ftelle,
van welke hoop inderdaad de voornaamfte
grondfiag, boven alle reden verheven, de verdienfte
van KRISTÜS is. Het vertrouwen
op GODS alderhoogae en macht en goedheit
volgd de hope. GODmoetdoorgebedenworden
aangezocht, en Hy alleen, om dat Hy
alleen alwcetende is: verre z y verbannen miirmu -
reering, verre klachten, by aldien niet aanftonds
komd, hec geen ik begeerc: want ook
myne rede begrypt ligtelyk, dat 'er aan de zyde
van G O D ontelbare en alderrechtvaardigile
redcnen können zyn van ofgeweigerde, ofopgefchorte
verhooring, my onbekend zynde;
dac ikverdorvenmenigmaal door wenfchen aan- ,
houde om dingen, dewelke, om dat zy m yne
ziel te gelyk,en ligchaamfchadelyk zoiiden zyn
geen Raadshcer van gezond oordeel zoude toeitaan,
veel min het onfaalbaar oordeel van den
alderwyilen GOD. Verder leeraard my myne
reden, dac G O D , de aldervryfte Inllelder van
de Weiten der Natuur en der ßeweeging, ook
dcrzelver Heer is, voor zig hceft behoudendc
vryheid en macht om dezclve te veranderen,
ja dezelve op te fchorten, en wonderwcrken
le verrichccn. En doordicn ik, myne kennis
my getuyge zynde, niet zelden de alderheilzaamfte
en aldcrg^dgunftigüe vermaningen
van G O D weinig in achc ncme, zoo zal ik my
niet verwonderen , by aldien G O D myne gebeeden
niet verhoord , ja by aldien Hy my
ftrafc, en kaftyd , volgens verdienfte, zal ik
met een lydzaam gemoed deze zelve ftraften
dragen, als door G O D S aldervryile en aldermachrigfte
wille my aangedaan. Van myne
plichc zal het zyn, om myne levensdraad niet
af te fnyden door onregelmatige beweegingca
van ziel of ligchaam , van gramfchap ichuymende,
heimelyk door wraak woedende, door
het alderlelykfte gebrek van gierigheit, bekommerlyke
zorgen, buycenfpoorig leven , maar
hec einde van myn leven mec een bezadigd gemoed
aan G O D alleen, die het gegcven heeft,
overiaten. Alhoewel myne reden alleen, en
aan zig zelve gelaten, niets weet van KRI -
S T U S denMiddelaarenZaligmaker, ofandere
verborgendheden van het Kriftelykegeloof,
zco weete ik echter dat, dat GOD de
aldermachcigfte Schepper is van hemel en van
aarde, op wiens alderhoogfte macht, oneindig
e goedheid, dewelke in alle fchepzelen uytblinkt
voornamentlyk uyt hec alderdierbaarfle
gefchenk van de rede zelve, ik al myn vertrouwen
ftelle: GOD aanbidde ik door eenen
redelyken Dienftj voornamentlyk in GODS
Woord geoper ibaart: ik zegge GOD eerbiediglyk
dank voor zoo veele my vergunde weldaden
in verwondering opgetogen bazuyne ik
GODSoneindige volmaaktheden uytrikzweere
niet, ten z y by dringende noodzakelykheit,
en in den naam wel van den aldcrwyften en tc
gelyk aldermachrigften GOD , en dac ik by
eede zweere, dat komeikna: ik docgeeneed:
van G O D fpretke ik niet dan met de aldernederigfte
eerbiedigheit, in het gezichc van de
gantfche wersld hoog achtende en aanbiddende
de onczachelyke Majefteit: alle gemocdskrachten
fpannc ik aan, op dat ik de plichten
voorgefchreeven van de Wet, myn hert inged
r u k t , zoude können betrachten. Met een
woord, ik •wandele onkrifpelyk en dat recht is,
dat doe ik. En cot die alles word ik des te meer
verbünden, by aldien G O DS voorlichtende genade
myde deurc tot het geopenbaarde woord
open zer. Alhier opend zig een ten eenemaal
nieuw Schouconeel , voorheen tocgcflooten :
alhier wordeikonderweczen,hocdat dcmcnfch
n a t u u r K U N D E .
! ' "iL
5 3
gevallen is door eigen fchuld , het vcrftatid
verdiiyfterd, de wil bedorven, by gevolg ondenvorpen
hy gemaalttaan de goddelykegramfchap
en eeuwige dcrod : maar uyt dezen alderdroevigften
en alderjammerljkften ftaatdoor
deeentgc, en die de alderdierbaarfte, verdiene
t , " ? . " Zal igmake r cn Middelaar KR]-
S T U S verioll.
Verder voorlftappende tot myne flichtm tegen
mynen evemnußtn zoo merke ik aan, dat
alle andere menfchen met myn ligchaam zyn
van het zelfde.namentlykcneindig konftwerk,
cn met eene redelyke ziele, hoedanige de myne
is, begiftigt, dagelyks met oneindige weldaden
vereerd> en ik befluyte daar uyt, dat
myn eevenmenfch zoo wel van G O D word bemind
als ik zelf, dat ook hy het werk is Zyner
banden, my door broederlyk verwandfchap
verbonden, derhalven van my om GOD onzen
Vader en Schepper moetende iemiul worden,
By aldien ifc deze dingen by myn zelven
overdenke, zoo achtervolge met geen haat
dien naaften , ik vervolge dien niet, ik verfcheure
dien niet door fcbeld-of-lafterwoorden
door leugenen bedriege ik hem niet, en ver
zal het van my zyn, ja aldervcrft dat ik hem
of van goederen beroove, of van het leven.
Dat by aldien hy miachien in de bopbaane van
ondeugden mögt lopen , zal het myns Werks
zyn hem op het pad des deiigds wederom te
brengen : by aldien hy het fpoor mift omtrend
de waarheid, hem niet dwingen door vuur nog
ftaal, räderen en pynbanken , maar wel het
verftand verbeteren door bewyzen op de reden
gegrond, vcrgezelt met befcheidendheit, zyne
wil te buygen door liefde, bewys van medelyden
, broederlyke vermaningen. Dezen
evennaaften, die met my dezelve kenmerken
van het Goddelyk beeld draagt, met my is van
dezelve Afkomlt, zal ik met geene verwaande
trotsheit verachten. nog ik zal onder den menfchen
geen ander onderfchcid maken, dan dat,
het welk 'er is mirchen deugdzamen en ondiugenden,
cn in dit geval zelf zal ik niet den
perzonen , maar de gebreeken haten. Deze
verachting, voor welke de verdorven menfchen
z i g blood (lellen , zal met gene bitterheid vcrgezelt
gaan, met geen voornemen om te befchadigen,
maar alleen om te verbeteren. Doch
by aldien zy zig door deze middelen niet laten
verbeteren, moeten zy aan het Goddelyk oordeel,
en het mcnfchelyk der üverheid overgelaten
worden. Myn plicht zal het zyn,
"siaarheid in myn berte te f^eekett, woorden af
te geven overeenkomende met myne gemoedsgedachten
, mit myne tange niet te fchendtn ,
mg mynen naaflen kwaad te doen; niet te lyden
dat myn hnurtmn met [matitheid onwäardigiyk
Wörde gehandelt ; den godloozen te verachten;
te eeren die gene, dewelke den H E EREvreezm
; dat ik zal gezwooren hehben ,
fchoon zulks my fchadelyk zoade zyn niet te verl
O ^ t
anderen ; myn gild niet of woeker te legren s
geen gefchenk te nemen legen den onfchuUigen:
In het voorbygaan moet hier aangemerkt worden,
dat leeningen voor eene matige cn biUy.
kc rente met Itrydcn tegen de Wer der Natuur
maar wel eene gulzige woeker. Want een
fchiildenaar trekt ook van het geleende geld
;yn voordeel, boven welke de rente niet ho«
gcr moet zyn. Andere dingen gaa ik nu al
willens voorby , dewelke de grondflag eener
wyze Staatkunde opmaken,
Ik ga voort zuliende ten minften met de
uyterftc vmgers aanroeren de plichten van den
Menlch omtrend zig zelven, enkclykgcbouwd
op zyns zelfs liefde, waar door hy is verbonden
tot zyns zelfs bewaring, ja tot vermeerdcring
van goederen en eere, dogzonder dcGod-
Ailyke en mcnfchelyke Wetten tc benadcelen.
Dog moet wel te recht worden onderfcheiden
dczelfi-l,efde.,mdtEigen-Uefde. De ecrfteis
geoorlofd, nodig, goed, deze ondeugendc ,
Ichadelyk. Deze liefde van myn zelven heefi
wederom, gelyk de liefde tot den Evennaallcn,
harc grondflag de liefde G O D S des Scheppers.
Ik hemm myn zelven, ja ik moet beminnen als
een edel Schepzel G O D S , derhalven begeere
ik niets, waar mcdc ik oimynligchaamoSziele
zoude können befchadigen : ik beminnedefflätigheit,
heusheit, ik wachte my van ongematigtheit,
welluft, alle beeljachtigeilytfpoorigheden,
als dewelke myn zelven eenen zelfsdo^
der maken, ja myneredelykezielevaneeneoumetelyke
waardy bot, dorn, flechter dan hef
onredelyke. Overweeg, bidiku, eenenmenfch
aandronkenfchapovergegcven, wiensoogenen
geeften in de wyn fweramen, hoe elendig die
raenfch de mcnfchelyke naam isonwaardig, hoe
twyfelachtig de beenen ftaanenwaggelen, hoe
dat hy doot wyn enflaapbczwaartheenenweer
zwiert, de maag nog fpyze begeert, nog verteert,
het geftel des ligchaams gerced ifover
hoop tc Valien, detongbeeft, de beenen zwel -
l e n o p , alle de fcheidingen lydenfchade, eindelyk
overftroomt eene wreede waterzucht het
hgchaam, of eene beroerdhcitovervalt het zelve.
ßy aldien in myn gemoed tegenwoordig
IS dat dierbaar cn noodzakelykevenwicht, het
welk 'er is tullchcn het bloed en hetvloeybaat
zenuwzap, zoo moet ik vermyden alderhande
ongeregeldehertstochten, voornamentlyk toom,
haat, nyt, vreeze, fchrik. Ik moet daar en
boven aanmerken, dat ik in deze wereld niet
geftelt ben om myn zelven, maar opdat ikten
dienile zoude leven mynen Schepper en Heer,
vaderland, vrienden, elken evennaaiten, ook
mynen vyanden, welke plichten den Heydenca
zelven uyt het licht der Natuur voorlichtreden ,
maar veel helderder uyt GODS geopenbaarde
Woord uytftralen. Maar voornamentlyk moet
'er gczorgd worden voor myne onfterffelyke
ziel, en dcrzelver ZOO t y d e l y k , alseeuwig heil.
Want uyt het HeiUg Schriftuurbock blykt het
sSSa