. - - - ^ v f l f F
8 j
G E E S T
üii'üi!:!:''
I
getrokke Jeden van hec Goddelyk Weezen ?
z o u d e deze in den eerften opflag rouwe fpreekw
y z e niet hcbben können geduld, en invergel
y k i n g gefteld zyn geworden met hec deelrje
van de goddelyke lucht, divinaaura, en beid
e in eenen zekeren en gezonden zin vecfchoond
worden f Zoude niet hcbben können gezegd
w o r d e n , dat zy oudstyds geloofd hebben zeker
wecien door de gehde wereld verfpreid,
alles werkende in allen , het wel k ook de onredelyke
dieren ter uytvoering van hare daden
b e z i e l t ? Inmiddels ontken ik niet, dat 'er zyn
g e w e e f t , dewelke groove gevoelens vandusdanige
zaken hebben gevoed , gelyk 'er noch,
e n w d o n d e r d e n Kriftencn, Wysgeeren zyn,
d e w e l k e ongerymde, ja wandrochtige voeden.
H e t gewigt der befchuldigingen ontlchuldiging
hangd af van de verklaring en den echten en
onderichcyden z inderwoordenof fpreekwyzen.
E n hoe gaarn zoude ik wi l len, dat wy zouden
Firgllius können hooren verklärende die
V e r f f e n , welke hy van de verwonderlyke be
z i g h e i t en het Gemenebeft der Byen heeft ged
i e h t ! Clorg. IV.
E j j e A^i k i s partem D i v i n e mentis, & hauftus
y t t h e r i o s dixere: Deum mmque tri per omnes
Ttrmfmie, tractusque maris, cxltmquep-ofmdum.
Him, fecudes, armenta, -vims, germs omneftrarum,
eiuimqmßii teams mfientem arceferevitas.
B y aldien hy door partem divitue mentis &
athenos haujlus, een gedielte dir goddelyke zilll
en himelfchl dronk , verftond hec onzichtbaat
g o d d e l y k We e z en, het welk welgeenwezentl
y k gedeelte der beeiten zoude ui tmaken, maar
alle dingen in de wereld uytwerken, zoo zond
e ik niets daar tegen hebben; by aldien inderdaad
en naar de letter die zieltjes der beeften
erkendde voor deeltjes, als van de goddelyke
z e l f f t a n d i g h e i t afgefnoeid, na de dood der beeften
ten hemel wegvligende, en van daar by
andere gdegendheit in andere l igchamen wederk
e e r e n d e , zoo zoude de Romeinfche Dichter
veel eer tot gezonder gevoelen wederom kamen
, dan dat hy dulden zoude dat hy ingeichreeven
wierd op de Lyft der üngodiften
e n der Dr y vers van de Ziel s verhuyzing, en ten
believe der w a a rhe i t , becer gde e r d z y n d e , zoud
e hy veel liever herroepen het geen hy verder
van de zielen der beeften heeft gefchreeven.
E L Y K E
reden begaafd hebben toegefchreeven, en niet
aan den eenigen e n o n z i e n l y k e nGOD, onftof.
f e l y k , fchepper en beweeger. Maar wat, bid
ik u , zullen de Godvruchtige Wysgeeren, in
d e toekomende tydeeuwen voor de Eere vaa
G O D zullende ftryden, oordeclen, vandeb^
grippen cn fchri ften der hedendaagfchen, in de.
w e l k e meer geduurige melding word gemaak;
van de Natuur, vandeÜudheid, vandeboot.;
z e e r - k r a c h t , danvanGOD? Dewelkcdenbe<.|;
ften liever willen toefchryven zekere redelyk«
z i e l e , ofals zodanig, in weezenonderfcheidcn
v a n h e t l i g c h a a m , veel liever, danalleeerevao
ZOO geregeldc en wiskundige daden aan GOD
toeeigencn ?
ac refohta referri
, fid vivavolari
Scilicet hue riddi deindi.
Omnia
Siderisinnumerum
A l l e de dwal ing komd daar opuy t , datzyhet
o n e i n d i g kunftwerk der werktuygen en daden
aan den beeften z e l v e n , en d e r z d v e r zielen met
J o b my geleidende vl ieg ik uyt tot de > ^
len, en deze Leermeefters zynde tot Güü,
Fraagd, ze^dhy, hetgevogelie äeshemls. ¿a
zal het u te kennen geven, namenclyk verbaaft.
makende zaken. De fchikking dezer beefteni
b e f t i p r e l y k naar de noodzakelykheit gevoegd;
hec gehele Lichaam bckwaam oin de lucht
een te klooven, en zulks wel meteene or_
l o o f f e l y k e fnelheit : tot deze daad zyn gepal
d e vleugelen en vederen ( dewelke te gely
voor klederen zyn ) , insgelyks alle de beencb
r e n , licht, dun, als in fyne pypjes gedraaie
B e f t i p t e l y k is d e vogel in zyn evenwichtdaar
alwaar de vleugelen zyn aangehegt : by aldia
deze voorwaarder of achterwaarder waren gc
p l a a t f t , ZOO z o u d e de vogel nog ftaan können
nog vliegen. De vederen zelve al leen, zooddekkende,
als d e bekleedende z y n het werkeend
oneindige wysheit. De holligheit, dewcUß
in de pyp is, diend denkiekcnsvooreenefpyi
kamer, als namentlykvervuldmetvoedendwi
ter en bloed , geven ook voedzel aan alle é
delen van de veder, aan welken het gezuiv«
z a p door trechters de eene in de anderen gf
v o e g d wor d uytgedeel d : hierom is hec geen wod
d e r , dat de veder van eene j ong e r havik zesmai
zwaarder is dan zes veders van eene volwaflcli
grootce. Hoe ouder en Herker de vogel word
hoe hchcer de vederen w o r d e n , het daar in zyj
de vocht word verminderd, de vlieiige trecli
ters worden verdroogd, en dus word hec beei
tot vliegen bekwamer gemaakt. Verder ftai
aan te tekenen, dat de zeer tedere veeren (Jf
v o g e l s bedekt worden en verborgen door eenf
l a n g w e r p i g ronde buis van eene kraakbeemg
z o o r c , ja als in vochc ingedompelczyn, opdäniec
de vederachtige en tedere vezelrjesvoori
lucht blüodgefteld zouden verdroogen, gro'*
ter geworden te voor fchynkörnen, fteeuwJg«
eindclyk die kraakbecnige fcheede wykendef
; atval lende, Neem in opmerking alle de
len de eene na de andere, overal zullen votiftappen
eener Oneindige Wyshei d voorkorof'
I n plaars vantanden, dewclkcdenvogelcnoii|
breeken, is 'er eene nebbe, met welke zy^
f p y z e aanvaccen, inflikken, zieh tegen de ^
ipringingen van andere.beeften verdedigen,
n a t u u r K U N D E ,
ftenmaken, jongenopkweeken, de vederen m
Order fchikken, en als uyckammen, nuendan
o o k . hec welk den Papegaai en Loxia gebeurd,
opkloucerc: in het byzonder fplyc de Loxias
door middel van de nebbe even als van een handboom
de fchubben van de denne-boom-vruchten
van malkander en beurd die op, zullende
de kernen daar uyt crekken. Hcz hoofd, by
aldien gy de nachtvogels uyczonderd, hebben
alle vogelen, naar evenredigheit harer ligchanien,
klein, op dat z y des te vaardiger de luchc
zouden können klieven, en de vluchc ligcer
gemaakc worden. Alle vogel s hebben een fcherp
g e z i c h c , om dac z y door de oogen de fpyze,
en ook de alderklein fte vliegjes zoeken, en z y
hebben oogen met beenachcige kringen we l verfterkt,
daar en boven met een vliesomte winken
voorzien. De hals is den hooggebeenden
l a n g ; dus vergaderen z y ligtelyk de fpyzen op
hec drooge en in d e wateren : maar ook vind
men kortpooten mec eene lange hals voorzien,
g e l y k de Z-waamn, of andere watervogels.
A l l e vogels zyn twee-voetige ea zommiger
klaeuwen buigzaam, bekwaam om de rooi te
vaccen en z i g te houden aan de takken der boomen
, op dewelke z y zitten: de benen des Oyevaars
ofanderevogelszynhoog,boven de knien
van veeren naakt, op dac zy de draiÜge plaaczen
zonder vuil worden zouden können betreed
e n ; de meefte ook van dit zoorc hebben breed
e l e d e n , door middel van een vlies aan een
verbonden, op dat zy niet te diep zouden inz
i n k e n , te vergelyken by die Noordfche Volkeren
, ook den Zwitzerlchcn bergbewoonders,
dewelke aan de voeten binden een houte rond
bord, op dat 'er des te minder gevaarzyomin
de fneeuw te zakkcn : andere hebben korter
puoten, en gewrichten door vliezen aan een geh
e g t , nzmcml-yk de Endvogels, en anderewat
e r - v o g e l s , op dat z y des te vaardiger zouden
können zwemmen. Eene byzondere aanmerking
verdienen d e Berg-hoenderen, welker pooten
voor de koude befchermd eene vederachtig
e wolligheic, tot aan de klaauwen toe uytge«
ftrekt. Alle de vogels o p boomen zittende zyn
vierklaauwig , mec eene klaauw van achteren
voorzien. Weinige vogels zyn er zonder ftaart,
want deze is haar in plaars van een roer, liierende
de vlucht om iüoog of om laag, ter rechter
of ter linker-zyde, alwaarom Plinius wil,
dat de menfch de konft om hec roer te iluuren
van den vogelen heefc geleerd; hierom is hec,
dat de kortilaarte vogels ditgebrek door lange
pooten van achteren uytgerekc vergoeden, andere
kortlbarcen de poocen naar zieh trekkend
e , of in dadeloosheic houdende, geduurende
d e vluchc. Daar en boven diend deß a a r t den
vogelen om een evenwichc te behouden. Het
vhegenvereifchcgroocekrachten, dewelketoedienen
de borfi-Jpteren, die malle vogelen fterk
z y n , daar in tecendeel in den menfch grooter
kracht is in dedy- fpieren, aan w e lke beterzou-
8 5 3
ken können gevoegd wordendewerktuygen toc
d e konll om te vliegen gefchikt, dan aan de
armen. De longen in de holligheit van de borft
opgehangen zwemmen nieconbedwongen, maar
z y n aan de zyde vaflgehegd , en doorboord,
o p dac de luchc eene geduurige doorgang cot
de holligheit van het gantfche ligchaam zoude
vergund worden, en zoo de vluchc worden vergemakkelykc.
De fchikking van de tnage is
waardig béfchouwd te worden wegens een byzonder
konftwerk. De menfchen en anderedieren
kauwen de fpyze in de mond door middel
van hec fpeekzel, de vogelen makendieweek,
en bereiden die coc verdere kooking iziòckrof,
dewelke ook aan vel e vogelsdiendtoceenefpys^
kamer om de fpyzen ce verbergen, Doch door
dien de meefte vogelen zy n , oppikkende
harde korens, drooge korrels, zoois
d e mage zelve voorzien met zeer fterkefpieren,
o p dat de fpyzen als tuflchen twee molenfteenen
zouden worden klein geftampt, tot welk
e verrichting daar en boven hun beft doen de
fteentjes, keitjes, zandjes, welke de vogel s ten
dien einde inilikken. Want het gedraagdzich
anders toe met de vleefchirreetende, de rocfgierige
: deze hebben eene vliesachcige mage. Alle
vogels zyn eyeren leggende, de eyeren zyn
mec haar mede gebooren, alwaarom z y , hec
eyernet uycgeput z y n d e , onvruchtbaar worden.
A l l e ey beftaac uyt de fchaal, dewelke in het
l i g c h a am zelve der moeder hart word, daar en
boven uyt vier vl iezen, cweederhande witende
dooycr. Hec wie geefd voedzel aan hec kieken
g e l y k mec hec vochc Anmum, de dooyermelk
aan het meer gevorderde. Want den vogelen
ontbreeken melk en borften. De eerfte beginflelen
van de vogel zyn in lyktekentje,
het welk gezien word in het meerzuyverderen
helderder deel van het wit. Want nu cn dan
worden van de wyfjeswelgelegdwind-eyeren,
hupeynemta, ourina, zephurina, onvru cht bare,
om dat z y door het zaac van den Haan niec zyn
bevrucht. ündertuflchen is de voortceelende
kracht van den Haan zoò groot, dac hy door
eens de Hen te creeden dezelve een geheeljaar
lang kan vruchcbaar maken. Mec ftilzwygen
moec niet voorbygegaan worden de konf t , met
w e l k e de vogel s Nefien cimmeren, in verfcheiden
verfchi l lende, in d e vogel s van d e z e l v e zoorc
a l t y d dezelve. Het hfi ons, mec den Herftelder
der Geneeskunde Harvaus, ons alhier te
verwonder-en, in te ovei'wegen^ met hoegroote
zorgviildigheit en geduld de wyßes vogelenbyna
alle gehele dagen en nachten of bare nefien zitten,
en zieh vermageren, endoor honger zieh byna
dooden : en voor hoe grootegevarcnzyzich biood
fiellen, op dat zy de eyeren zouden befchutten,
dewelke by aldten zy door dwang maar een weinigje
hebben verlaten, heil met hoe groot een
yver en haafi vliegen zy daar weder heen, enbedekken
dezelve? De End-vogels ondertuffchen
ZOO zy maar sen weinigje daar af
zyn