lá
ff'l t.i
ij
i i
i r i
ü
1078 G E E S T F L Y K E
<ie veerßn, jonge koeyen, ffrongen aanfioriis
vrolyk op in het iveeke gras. Hier vaa
daiinhy Hefychias mofchinaioi .Jhrteytikoi,
pelende, fpringende. Deze huppelende I(
der donderende ftemme des H E E K E N , by
aldien ergens dezelve kan vernomen worden ,
kan zulks m de Jlpes naby gelegen landlchappen
gcfchteden, alwaar veelmaals de fneeuwbrokken
van de beevende rotzen afvallende overgroote
ftortingcn veroorzaken, ja dezelve uyt'
werking doed als de donderende flag vaa afgefchoote
roers , zoo dac de bywoonders het
noodzakelyk achten het affchieten derzelver te
verbieden. Van den Eenhoorn , Reem , lees
meeropNum. XIII. 3 2 . Nademaaldoorg,
le drie te gelyk gefchieden, dotidcr, '•Sy-eerlicbt: ,
bhxem, zoo is het niet onge'-^oon^ dat door het
rjuoord van donder, dewelke gevoeliger is, et.
daar door het meefie verbaaß maakt, de Profeet
de twee overige heeft verfiaan. Pelkcanus
Over deze plaats. Zoo necmen 00k de Hoogduyclchen
in eenen ruymeren zin het woord
donder voor de blixem zelve; De donder heeft,
hier of daar, ingeßagen.
Vers 7. De ßemme des HEEREN howwt
'er vlammen vmrs uyt. Phooney KÜRIOÜ
diakoptontos ^hloga puros, deßemme des HEEREN
doorjnydende eene vlamme vuurs. Auguftinus
neeletßortende, Symmachus katadiairountos,
verdelende. Welke woorden en OverzetEingen
zeer gemakkelyk c q naar de letter
verftaan können worden van de zwavelachtige
ftofte des blixems in weerlichten verdeeld en
verfpreid, ja van de blixem zelve, van de enkele
wederftand der trillende lucht in takken
van een gefpleeten, van een gefcheurt. Fbornamentlyk
vermeld hy de bhxemßraalen, uyt
welke iiytse'worpen worden de afgefneeden deelen
vuurs, door een alderßielßgeweld vangeblaas.
Dog hy heeft tmjjchiendit by de befihryvtJig van
het gewelä der blixemen, in de ter nederwerping
der boomen daar onder gevoegd, mijfchien
die brand verßaande, waar door gemeenlyk de
dingen door den blixem getroffen verbranden.
Vers 8. De ßemme des HEEREN doed de
woeßyne beeven: de HEERE doed de woeßyne
Kades beeven. Phooney KURIOUßijfeiontos
C Symmachus ektokizonios, doendebaren, Aqvila
oodinontos')ereymon,fitjfeijei (Aquila oodmeyfei,
Symmachus ektokeyjei) eremon Kadeys. Door
deßhudding van de vjoeßeny verßaat hy de baaring
der beeßen in de wiliierms, en de gevaren
uyt het aldergrootße geweld van dnsdanige on-
•weders. fVant de beeßen worden m de bojfchen
tot fihielyker baaring berjuogen, uyt vreeze de
ingewanden ontßooten zynde. PelUcanus. In
welken zin dit versje aan het naaft daar aan
volgende moeil verbonden worden. Of ; door
grooter gcwelt worden de menfchen wegens de
donderende ftem des H E E R E N in dewoeftyne
verfchrikc, als wel in volkryke fteeden, of
hei open veld, want van de geduurige weerklank
uyc de boomen word een fterk gehiyd
gehoort, voornamenclyk in de dalen, dewelke
tuffchen zeer hooge bergen leggen. Ookfchynd
dePfalmdichter tezinfpeelen o p den doortocht
der Ifraeliten door de zeer groote Woeftyne
Kades, de w e l k e zig tot aan Idumea uytftrckt.
Vers 9. De ßemme des HEEREN doed
den binden jongen werpen, ende ontblood de wouden:
maar in zyne Tempelzeid Hem een igelyk
eere. Phooney KURIOU katartizomenoii elaphous,
kai apokalupßi drumous, kai en too naoo
autostpaas tis legeidoxan. De ßemme des HEEREN
volmakende deharten.en Hyzaldewouden
ontdekken , en in zyne Tempel zal ider een
eere zeggen. Alwaar voor katartizomenoii,
j e c h o l e l , Aqvila heeft oodinontos, doende baren,
Symmachus pleythunontos pedia, vermenigvuldigende
devetden, de vyfdeuyrgave maioumenou
elaphous, den Harten in barensnood helpende.
Zoo zal dan de Donder den Harten voor
Vroedvrouw zyn, dejongen-werping voortzertende.
En o p wat w y z e ! De Hemel donderende
beven de l igchamenderin barends-nood zynde,
g e l y k der binden, zoo ook der andere dieren,
en nu en dan der Vrouwen, door welke eigenfte
fchudding de rypevrucht , even als eene appel
van de boom, afgefchiid word. Gy zult
ook zeggen, volgens de onderftelling van de
driften des gemoeds, dat, wcggenomen zynde
het evenwicht tuflchen de dierbare geeften en
het bloed, de buykvezelen geweidig worden
zamengetrokken, en alzoo de vruchc uytgedreeven
word, ja zelfs nu en dan voor dat zy
voldragen is. Ten voorbeelde z y de Huysvrouw
van /'/«eÄiZr,deSchoondochter van ^\\,bevrucht
zynde, dat zy zoude baren, ah deze detyding
hoorde, dat de ArkeGODSgenomenwas, ende
haar Schoonvadergeßorven was, ende haar Man,
zookromdezy haar ende baardde, wanthare
ween overviehi haar. iSam. IV. 19. In de
beeilen werkt de donder tuygwerkkundiglyk,
in den menfchen komd 'er by eene fchnk het
gemoed ingedrukt, dewelke ook, als boven is
g e z i e n , den aldcrgodlcoften bevangd. Zoo
verhaald Suetomus, in hetlevenvan^K^i//?«.?,
dat hy zoo bevreefd was voor de donder, dat
hy akyd en overal de huyd van een zeekalftot '
een bewaarmiddel met zig droeg, en dathy by
aanflaande on weder in eene verborge en overwelfde
plaats zig begaf En Kaligula, een
ü n g o d i f t in zulken hoogen graat, dat hyeens
zynen Jupiter heeft durven dreigen: ik zal n
in het geweß der Danaiden overbrengen, plag
o p de minite donder cn blixem hec hoofd te
omwinden, by felder zi g uyt hec bed te werpen,
en ondor het bed te verbergen. By aldien men
dan ziet, dac beerten^ en zwyncn onder de
menfchen uyt het fchot van Epikuur zoo zeer
verfchrikt worden door des H E E R E N donderende
ftemme, zoo zal hec der vroomen werk
z y n , uyt den flaap opgewekc tcworden, door
welke deze nu cn dan worden overvallen, rot
z i g
N A T U ü R
2ig zelven weder tekeeren, en tot hunlieder
plichten, in den Tempel de eere te zeggen den
HEERE, niet alleen in de fchoole der wer
e l d , in den dagelykichen omgang, allegezelfchap,
maar voornamentlyk der gelovigpn, met
iofpryzingen de wonderen G O D S teverkondigen.
Dat niec alleen een K e r k uyc fteen en hout
opgemaakt, maarelkhuys, elke kamer, eene
gehoorplaats van G O D S hecrlykheid zy. De
byzondere plicht eens Wysgeers de werken
G ü D S , niet alleen befchouwender wyze,
maar oeftenender wyze te betrachten, allezaken
ter eere van de opperlle Godheit, tot zy- |
ner en zyns naaften heil toe te paflen. Einde- 1
Jyk kan de ontblooting der wouden zoo verftaan
worden, dac van het trillende geluyd der don- 1
d e r , de boomen gefchud zynde, plasregens , '
winden, hagel daar mede vermengd zynde de '
K U N D E . ,0 7 9
bladeren oi vruchten worden afgedagen j of
• o o k , dat de alderdichcfteboflchaadjen niec belecren,
dac de donder niet hare krachten uyt-
; voerd.
I Vers 10. De HEERE heeftgezeten over den
' watervloed. KURIOS ton kataklusmon katoktet
anders, katoikei, Aqvila KURIOS eis kataklusmon
ekathifen. De HEERE heeft over
den watervloed gezeten. Niet alleen heefc de
opperfte Alleenheerfcher de voorzitting gehad
in die noodfchikkelyke zondvloedfche overftrooming,
maar Hy voert als nog het gebied,
en zit over alle door plasregens uycftortingen
van wateren, ovcrftroomingen door beeken en
rivieren, in alle deze gelegendheden zyne gerechtigheid
en goedheid vertoonende, zitiende
de HEERE Koning in eeuwigheit.
P f a l r a X X X . vers. 10. li.
Zyt mygenadig , HEEREj want my is bange: 'van verdriet isdoorknaagt myti
ooge, myne ziele, ende myn buyky
Wajit myn leven is verteert van droeffeniße, ende myne jaren 'van züchten: myne
kracht is i^ervallen door mym ongerechtigheif. ende myne heenderen zyn doorknaagt.
D e heilige Pfalmifl: door ontelbare ramp
fpoeden overftort, oud geworden voor den'
c y d , wegens de angft van zyn gemoed, welke
h y heeft geleden, gehecl en al vermagerd, gel
y k wy zien uytdroogen cn uycceeren die door
langduurige droefheid worden aangetaft Op
dac deze dingen klaarder begreepen worden,
moet men een gepaft denkbeeld van de droefheid
en van de voeding maken. Deze vcreifcht
eenen genocgzamen toevloed van goed bloed
tot alle de uyterfte buysjes van hec gehele ligchaam,
dewelke nevens den invloed in de uyterfte
deelcn belet, de invloed der geeften te bgven
weegende , niec kan beftaan. Doorgaans
zyn in de Pfalmen gelykluydende fpreekwyzea
voorkomende, volgens dezelve beginflelen te
verklaren. XXXI i . 3. áf.Doe ikfweeg, wiei-^
den myne beenderen veroudert, in myn brüllen
den gantfchen dag. JVant uwe band was dag
ende nacht zw aar op my; myn zap werd verändert
m zomer-droogten. Xy^W 15. Ikbeniiytgeßort
als water, ende alle myne beenderen hebben
zig van een gefcheiden ; myn herte is als
was,'t isgefmohen in'tmidden mynsingewants:
16. Myne kracht is verdroogt als een potfcherf,
ende myne tor"- --' - '•
P f d m X X X I I I . vers, f 9.
De aar de is vol van de goedertierenheit des HE ERE "N.
Door het mord des HEEREN zyn de hemelen gemaak^, ende door den Geeß ^yns
monds al haar beyr.
Hy vergadert de ivateren der zee als op eenen hoop j hy fielt de afgronden fchatkameren.
Laat de gantfche aar de voor den HEERE vreezen ¡ laát alle de inmonders -van
de toerelt voor hm fchrikken.
Want hy fpreekt, ende het is 'er j hy gebiedj ende het ßaat 'er.
E i k eene onder de oneindige volmaakJieden
van denoneindigen G O D isecne handleidfter
tot de kcnnis, dienft, liefde , vreeze van
dit Opperfte Weezen: zoo ook ÚQ gerechtigheit.
Hy heeftgerechtigheit ( barmherciglicir)
trichte lief vers 5. Goedertierendheit voornamentlyk,
hoedanigezigopenbaarcinhec Gehecl
AI, dog afzonderlyk in onze bewoonbare
wereld, alwaar van de Goddelyke goedertierendheit
onwraakbare getuygen zyn alle dieren
, groeibare zaken, mynftoften, alle bergen
, valeyen , de lucht, water, aarde. vol
III ••