IM
P
l ' I
[
• I
G E E S T E L Y K E
1 0 9 4
fternilTen voor den dag te brengen. VoorbeeU
den daar van zyn geweeft de pronkjuweelen in
Aärons borftlap. Ten onderftand komenalhier
niec ZOO zeer de Godgeleerden dernatimrelyke
dingen onervaren, als wel den algemeene Letterkundigen,
voornatnentlyk die g e n e , dewelk
e de Oofterfche Talen aankweeken, doorfnufFelaars
der nacuur, reizigers. Echter is den
Uytleggers van hec Heyl i g Bybelboek zelven,
dewelke den geeftelyken zin beniinnen, ten
eenemaal noodzakelyk de kennis derzakenzelv
e n , over welkengehandekword, alsuytwelker
gefteldheid d e toepasl ing moet gemaakt worden.
Ten voorbeelde zy de T e x t van David,
waar van n u , in welken de kleederen van den
K ö n i n g e n Bruydegoni , demenfchelykheidvan
het vleefch van den Meslîas, en de Goddelyke
Majerteit vanhet/A'i>(?ri, bydealdervoortreftel
y k f t e Speceryen Myrrhe, Aloè en Kaße vergeleken
worden.
-Mor betekenc zekerlyk Myrrhe ^ onder welken
naam ook voorkomt en d e myr rhe dragende
ftruyk zelve, in Arabie, en andere Oofterfche
Landfehappen groeyende, iwheczapdaaruyt,
het zy van zelfs uytdruypende, of uytgeperft.
Ook noemen hec hedendaags d e A r abi e r enM«r r , i
d e Türken mirri fafi^ en in het geraeen mürr
a l l e s , hec welk bitter is. Meninzk. iVoordenb.
4583. Daar z y n ' e r echter, dewelke twylfel
e n , of de heHendaagiche Myrrhe, in de Winkels
bekend, wel dezdvc ¿y m«t die overdierbare
der ouden, van dewelke alhier en ddcrs
in de Heyl ige Bladerenraeldinggemaakt word.
Men zie de aantekeningen op Exod. X X X . 23.
Ahaloth worddoorgaans^/ffiovergezec. De
L X X . Taalslieden fchynen weinig op hun gevoelen
vertrouwd tehebben, dewelke hier vert
a l e n / t f i ï c j « , eene droppel, maar Spreuk. VII.
ly.krokinon. enHoogl. IV.i4.<z/i>£)/y&. StaBe,
hec welk wy elders gezien hebben, is de alderuycgelezenfte
, aiderwelriekenfte Myrrhe van
Zells vloeyende, het vette van de genaarade
M y r r h e Dioscorides I. B. 74 kap. En hedendaags
houd mendievoordebcftc, dewelke van
binnen iets olyacht igs heeft. ßyaldien wymec
den meeften Uytleggers .^/oéaanneemen, fteunende
op liet namaagfchap van het woord Ahaioih,
ZOO is devraagewederom jof'ermcetveritaan
worden hec hout , of het zap ? en by aldien
het z a p , of het is d a t Socoteriiia is genaamd,
o( liefaiica t zap uyt de bladeren van de Aloè
uycgeperften gckookt, gebruykelyk in d e winkeis
tot Pilletjes, Elixirs, welke zekerlyk te
gelyk met de Myrrhe in de Balzeming van den
Heyland is gebruykt geweeft, of zoude hier
nauwplyks voor dezelve plaats zyn , om dac de-
2elve met welriekende, maar veel eerßinkende
is geweeft ? oÎalooeyoruktey,iiytgegraven Aloc^
Diofc. m de Foorreede het I. b. veel eer cot hec
Jodcmlym te b r engen, en voor deMummien bekwizmi
Edm. Caflello Orat.de Bot analog. Sacr.
bl. 19. heeit gelegendheid gekreegen door der
L X X . kroktnon op Spreuk. VII. i / . om, vóof
Ahaloth, Zaffraan te verkiezen, het welk de
Joden hedendaags onderdevoornaarafteSpeceryen
rekenen : daar komt by, dat de Zaftraan
om de geur-reuk oudstyds o p de bedden, en aan
d e klcderen is gebruykt geweeft, en door den
Indianen <i/<7</, een woor d aan alooth verwand,
genaamd word. Dog regen de Zaftraan komt
o p , dac het zelve Hoogl. I V 14, benevensde
Aloè word geftelt. Ook kan het Santalum van
ßwxioryhier niet toegelaten worden ,om dat het
roode gene reuk heeft, en her witte of Citroenverwige
zeer weinig. Aan Le C/frbehaagd
o p Num. XXIV. 6. Coflns, een welnekend
kniyd uyc Arabie, fVedelins vcrhatideling
over de Ahalim, ot het hont Aloè, aan welke
wy ook onzetoeftemminggeven,herÄö«i^/i?i>',
genaamd y^^W/ör/?»?», Xyloalo'e, Paradys-hout
genaamd, het welk aan de Euphraac, eene Paradys
rivier, wafcht , Clußiis Not. ad Hiß. Aromat.
Gare, ab Horto 1. ß . 16. kap van eene
byzonder welriekende geur, oudstyds by de
brand reukwerken gebruykt en hedendaags by
den Indianen, die van Sumatra, Malacca^
Cambaje, gewo o n l y k gebruykt, het
w e l k , namentlyk het koftelykfte onder de be.
naming van Calambac, Calampart C. ß. voorkomt.
Dog Pomet maaktonderfcheid Hißoire
des Drogues I. B. i .kap. tuflchen CalambucQn
Calambac ^notmtnàt dac h e t ^cmtenAgallochim,
dit het binnenfte merg, in waardeenreuk-geur
her ander te boven haiende. Want na hetC«-
Jambuc worden 'er nog cwee andere zoorten van
Aloe-hout opgetelt, de eerfte zoor t hec AgoU
lochum der Winkels^ by Linfchooten genaamd
Palo de Agmlla, detweede, ofdcrde, Aquila
brava, waarvanhethoutdenPortugeezcndiend
tot verzoek balletjes, dog den Indianen voor
houcftapels, op welken zy degrooreHeeren en
den Pnefters leggen. Derhalven können wy
gevoe^dyk door Ahaloth verftaan, ofdac koftbaar
hout zelve, of deflelfs hers-achtigwezen,
het welk voornamentlyk voor hec Aloe der ouden
behaagt aan Grew Miifao Soc. Reg. En
is het uytgekoren Calambac by de Oollerfche
Volkeren van zodanigc waardy, dat het zelve
niec zelden zoo waardig als gouc gefchatword.
Hier toe behoord uyc Amerika hcc hout Rhodtnm,
ofeene zoor t van y i /öf , gelykcndeiiaade
Terpentynboom met een hairiz blad, ivitriekcnd
hout, en witte bloeme. Sloane Nat. Htß. of
Jamaica ii.ßuk. bl. 24. Print 4. of
Amei-tkaanfch Lucimm, eene boom met kleindei
bladeren dan tene Lindeboom, Pliik. Alm,
bl. 228. Phyt. Tab. 201. fig. 3? VVelkhouc,
ZOO de geruchcen zeggen, door deflelfs geur,
Kolombns aangelokt heefc om zyne ftreek naar
hec Eiland Cuba te wenden. Onder de hedendaagfchc
benamingen derÜofterfc-he Volkeren,
onder dewelke hec Aloe-hout voorkomt, zyn
verwand der Hebreeuwen Ahaloih, der Türken
aghaUtchy, der Türken el'-^'a, der
Per-
N A T U U R
'Ptrzvantndlu'wweyMeninzUV'oordenb. bl. 4217.
5769. 5816. insgely k sjelengeg, eleng eg, jelengiugi
elengiug, jelengiugi, Dewelke bL 5604.
5815 welke d e coenamen zyn van het Aloe-hout.
Hec derde welriekend ¿pecery-kruyd, van
het welk de Harpftagermeldingmaakt, isketzignoth^
hec welk onze Latynfche heeft vertaalt
Ca£îa, de Moedercaalige Kezia, de LXX.
Cafia. De Kaldeeuwfche Overzeccer neemd
dit voor hec Hebreeuwfch Kiddah. Exod. XXX.
24. welke plaats nagezien kan worden.
Eindelyk maakt de Pfalmdichcer melding van
elpnbeene paleyzen, barea elcphantina. huyzen
van den Olifant, anderen naous clephantmous,
yvoore Tempelen, de oudeGrieklche Verklaarder
naous adontos, Tempelen der tand. En 1.
Kon. X. 18. wor d Salomon ^ezc^dgemaakt te
hebben eenen grooten elpenboomen throon, en dien
overtoogen te hebben met dicht gout. Voor Sa-
' lomons lecfryd leeftmcninhetBybel-boekniets
vanelpcnbcen, ma.irvan^i"Ai7^Ieezenwy i Kon.
K U N D E . 10 9 5
X X I I . 39. dac hy een elpenbeenenhuysheeftgc
bouwt. Van dusdanige huyzen word ook vermeid
Amos III. 15. en van elpenbeene bedßeedett
Kap, VI. 4. By Homerus in de doclingen van
Ulyjfes è' of4. B.ver s 72. 73. zyn de Paleyzen
van Afi-we/^wj v e r c i e r tme c g o u c , zi!ver, amber
en elpenbeen,
- - - huyzen wce\
Van gout, en amber en zilver, en et
By Bacchylides warende Huyzen der Vorften
o p hec Eiland Ceo insgelyks van gouten elpenbeen,
ofyvoor, blinkende, chrufood'elephanti
te marmairoußn oikoi. De Onderkoningyi^^/^
zelf heeft zynen Vaderjacob nedergelegt o p eene
elpenbeene bedfteede deßndaphin, byaldien wy
Jonathan en den Jeruzalemfchen, en Kaldeeuwfchen
Uytleggeren geloof geven. Van het elpenbeen
meer op eene andere plaats tefprecken.