l l í l l l l
im
G E E S T E L Y K E
l O I X
A v i t u s zynen fchoonvader, die Burgermeefter
en Keizer is geweeft m hec jaar 4.1Ó.
Çlvtd volucrum fiudium, dat qvas natura
rapaces.
In iiulg US prope cognatum Ì do^ior iflo.
Inflitiut varias per nubila jüngere Utes ?
Ahtevincit aves, celeriq-ue per athera plaußi.
Hoc nulli fneliuspugnalar militât unguis.
Dog ÌQ lacere ryden is de j a cht , welke zy
met den honden doea, zoo zeer toegenomen ,
gelyk die met de Sperwers, byzonder by de
Geeftelykheid, dewelke het becer paft zielen
dan onredelyk vee te jagen , in gebruyk geweeft
, dac in de VI. Eeuw de Algemeene
Kerkvcrgaderingen nodig hebben geoordeeld
deflelis gewoonte te verbiedcn , byzonderlyk
in Vrankryk : zoo belaft de Agathenfche
Kerkvergadering in het jaar 506. 55. ßeiluyr,
Pict zy den Bißchot>pen , Frteßers , Diakonen
H'.ct geoorlofd bonden of havikken, Sperwers,
te hottden om te jagen. Derhalven worden Leander
en Pancirollus bedrogen , dewelke de
uycvinding van deze jagt Frederik Barbarojfa
toefchryven, en Pandolphns Colleuutius die hec
Henrik den VI. geefd. Zxt Bochart Hieroz.
I I . D. IL ß . 19. kap. 365 —272.
Job X X X IX. vers 30. 31. 31. 33.
h het naa tm bevely dat de Arend zig orn hoge verheft ^ ende dat hj zynen nefi
in de hoogte maakt ?
fíy woond ende 'vernacht in de fleenrotze, op de /cherpte der fteenrotze, ende der
vafter p/aatze.
Van daar /peurt hy de fpyze op : zyne oogen zien van venen af ook zuypen zyne
jongen B/oet; en ivaar njerjlagenen zyn daar h hy.
Z i e daar eene Arend beichryving allen aan
dacht overwaardig 1 De Arend is onder het zoort
van RoofvogelSj en die der dagelykfche, de
alderedelfte en aldergrootfte, daar in van een
Gier voornamentlykonderfcheiden, dacdebek
aanltonds van den beginne krom word, van de
havik, in dikce en grootre van bek grooter.
De¿e Arend, waar van tegenwoordig, valtvan
boven op de roofeven als een blikzem. Jpdejus
Fiorid. I B . Hierom word aetos doorzammigen
afgeleid van aijfetn, en het Hebreeuwfch^'SÄjith,
waar door alle roofvogel word aangediiyd,
van hegmth, welke wortelwoorden van beide
fpraak betekend metgeweldzigergensopneder
werpen. Hierom word ook de Noordewind
Aqvilo genaamd, wegens de aldergeweldigfte
v l u c h t , gelyk als van een Arend, naar hetgevoelen
van Feflus. En de vyanden in een iand
invallende kond gy doorgaans by een Arend
vergeleken zien. Deut. XXVllI. 99. De
HEERE zal tegen n een volk verhefen, van
verre, van het einde der aar den; gelyk als een-
Arend vliegt, By Homerus Iliad XX. B. vers
352. Achilles op den 'Irojaanen aanvallende
aietou aimat' ecboon, hebbende de heftigheit eens
Arents. Saul tx\ Jonathan worden 2.Sam. 1.
2 3. gezegd hg ter dan arenden. J crm X L V111.
40, Ziel hy, (de vyand ) zaljhelvliegen als
een arend: ende hy zal zyne vleugelen over Moab
uytbreyden. Verder ftaat omtrcnc devlugcder
vogelen niet alleen aan te merken de fnelhcid,
maar ook de ftandvaftigheit: want deze vogel
Word niet aanftonds vermoeid, maar vervolgd
drifcig zyne, zelfs eenever re, reize, ßekend
is het verdichrzel der Dichteren van de twee
Arenden, Jupiters renboodcn, de cene van her
O o f t e n , van het Weilen de andere, dewelkc
eer niet opgehouden hebben, voor dat zy tc
Delphos, of op den Parnaßiis. de voet gezet
hadden. Ook is 'er geen vogel, dewelke hoger
in de luche vliegd, dan de Arend, hierop
doelt ook hec 30. vers, dat hyzig omhogeverheft?
namenclyk zoo hoog, dat hy onsgezichc
ontviuchc? Waar van die Godfpraak by den
Athenienzers :
Aietos en ncpheleyß geneyfai - • -
De Arend in de wölken geboren. ' Apuiejvs
Fiorid. !. B. Inderdaad de Arend als hy zigtot
aan de 'wölken op het aiderhoogße heeft opg eheven,
opgevoerd op de vleugelen diegehele ruymte, -waaT
uyt ' het regend ende fneeun'd, boven welke tophoogte
mg voor de blixem plaats is, nog voor à
-weerlicht, aan het geweif, opdatikzoofpreekt
der Starrenhemel, en de top hoogte der winter.
Hier van daan de ßynamen van deze vogel ¿w^«
zipeteys y hupzipeteyeis, hoogvliegende. Hier
van daan de vergoodingen des Arendsi de Ärend
in Jupiters fchoot, deblixemsmecarendS"
vleugelen, talrykeGedenkpenningen,opwelke •
o p de voorfte zyde het Hoofd van den Keizer
of verftorven Veldheer, aan de andere zydc
C O i N S E C R A T I Ü . S. C. en een Arend op de
middel-vlakte. Met opgefpalkce en fterkgeveftigde
oogen pleegen de Komeynen tc verwachren
den Arent iiyt de houtftapel van den
te verbranden Vorll uytvliegende, en de ziel
ton hemel opvocrende, het welk aan het !yk van
Aiigußus gcbeiird te zyn Dio verhaalc XVI.
Boek. En Spreukv XXI I l . 5. wordenderykdommen
vergeleken l?y eenen Arend ten hemel
viiegende, het, de rykdomincn, zal zig g^-
rjiiifelyk
N A T u u R
liiplykvhugeknmakn^ gelykeen rnnddienaa
dm hemel vliegt. GÜD nu vraagd aan ,
of door zyn bevel of fchikking de Arend dieii
ligchaams-Itand heefr verkreegen; waar door
die ZOO hoog kan opvliegen ? of hy de flagwieken
hcelc gevormd, de beendcren zoofyn uytgeholc,
dat hy metdehichrevenwichrigzoude
zyn? of hy gevormr heeft de klaeiiwcn, en
nebbe , met welken hy de roof zoude aangrypenenvaneenfcheurcni
ol, zultgyniet, myn
Job, en met u alle, zelfs de aldcrfchranderlle
Matuurkundigen, gewillig bekennen . d a cW»
begrif is de '^eg van dm arent in delucht!
Spreiik. XXX. 19. o f , is het naa uw bevddat
hy zynen neß m de hoohte maakt! De LXX
eiexocheyletms, kaidfokrufhoo, miflchien«f».
b'eymme. Velgens het getiiygenisvaoviny?«-
tlks, Hißot-, IX. B. 32. kap, zyn de Arenden
niet gewoon in läge piaatzen te nei lelen, maar
op zeer hoge plaarzen, en op fteile klippen.
Zyntflelenof ßeenrptzen. PäotkiX.B.j. kap.
Twee redenen van dir zeer hoog neftelen brengd
G O D by; eene van dezelve itaat op vers 31,
Hywosnt, ende -vernacht in de fleenrotze ^
eß de fcherpte der fleenrot^e, ende der vaßer
faatze: en ochurmttati, in munimento, dus
Aqtiiia van den Arend i namentlyk zeer hoge
fteenrotzen, op welke d e Arend neftel t , zyninderdaad
ochuroomata, fterke piaatzen door de
natuur, alhoewelvanvoorfchanlTen, bionenen
buytenwerken, wapenhiiys.bezectingontblood.
Oqtoegankelyke plaarzen, alwaar ook dejonr
gen, Ithoon deouden afweezende zyn, inveiliglieit
zyn geplaatft/choondoorgenelyfwagcsbende
omringd. Alwaarom de Arabifche Dichter
Befar, zoon van Jazid, by Damir, gevraagdzynde,
wat voor een d i e r , byaldienhem
keur wierd gegeven, hy wel zoude willen zyn,
hy zyne ftem gaf aan ¿ jMä ^ , een arend, omdat
dezelve woond opzodanigepiaatzen, waarhenen
andere wilde beeften niec könnengeraken.
De andere rede van eene zoo hooge huysveiling
Word uytgedrukc vers 32. Van daarjpeurt
hy de fpyze op; zyne oogen zien van verren af.
¿ 0 0 ook Anßoteles op de aangehaalde plaats:
Hupzou de petetai, hopoos epi pleißon topon kathora;
Hy vliegd hoog, om dat hy opvele piaatzen
zoude ncder zien. Apulejus, van daar alle
dingen afziende en zockt, werwaarishy
voornamentlyk zig van boven neder op de roof
Zal ßorten. Derhalven word deze Vorft der
Vogelen als op eene zeer hoge verfpietooren geplaacft,
op dat hy van daar over den zeer wyd-
"ytgeftrekren Gezichccinder zoude verneemen,
Waar mifTchien eenige rootbuyt voor hem wäre,
ten welken einde de Opperfte Schepper hem
n^ec een rterk gezicht heeft gewapent. Homerus
niad. x v n . vers 674.
- - - Gelyk de Arent, welke-zy
<tat onder de Lucht-vogelen het aiderfeherpße
««Í. <Ly£lmms Hiß. I. B. 42. kap. De
K U N D E . io i |
Jrent is de äderfcherpzienße 'M die voeelen.
Horatius Serm. I. Sat. 3.
Hy z.^icittt ZOOJß ht-errjif/, y , aI ls of un Jrent,
of eette Epdaurifche ßang
PUle I. kap.
Maar de koning der Vogelen is fiherp van pezicht,
^
Enmt de violken ziel hy alles tot het minßt
ding toe.
Andere getiiygenilTm zyn te leezen by Se.
necade Benefims II. B. 29. kap. Jfulejus Flo.
nd lli. Ifidor. Oripn. II. B. / .kap. Sidonius
VII. B. 14. Brief. Doch de vcrdichtzelen
laate ik voor den Arabieren, dewelke het ge.
zieht van een Arend tot 400; farajangenm
het Boek Vamire uytilrekken. Eene parafanga
bevat volgens Herodotus 30. Strabo 40-
tot io. ftadien , elke ftadie nu 49. Rhynlandfche
roeden en 6. voeten. Derhalven zullen
naar de kleinfte uytrekening 400. ^ar-afan-
J f » zyn 5 9 4 0 0 0 . voeten , of I20. iVIylen.
üenc myle genomen voor 356. Rhyniandfche
roeden, en 7. voeren.
Vers 33. Ook znyfen zyne, des Arents,
gen bloed, namentlyk uyt de roof, welke de
ouden in het neft brengen. Raiiw vleefch namentlyk
kwalyk te verkoken vopr de zeer ledere
raage, gelyk zulks voor een kind ook
zoude zyn. Melle en dünne zoppen, met welke
de kinderen gevoed worden, vergelykdie'
by het bloed, her weik aan der Arenden jongen
fpyze cn drank verfchaft. Getuygeniifen
leveren ook ongewyde Schryvers op. Ofpianus
in Ixenticis by Gefsnens. Het bloedder
beeßen, melke zy gegangen hebben, is hengenoeg
, maar 'siater froeven zy mgeenen deele.
Horns Apollo van de havik, Sperwer, In het
geheel dnnkt hy geen smater, maar bloed. o-^-
lianus Hiß. X. B. 14 kap. Hy leefd van
vleefch, drinkt bloed, en voed mtt het zelve
zyne jongen. Byii^JÄ;« word vermeld eene '
zoort van een Gier ,»r^M,welke bloed drinkt,
haimatorrhophons. Derhalven kanmen gevoegelyk
den Beefte-befchryvers Over een brengen,
dewelke van den Arend vermelden, dac dezelve
ten eenemaalniet drinkt, boven den dorß is,
het water niets acht. Dus Arißoteles Hiß
VIII. B. 3. 18. kap. c^lianus Hiß. II. B.
26. kap. Wanc voor den Arend of andere
vleefchvrecfende vogelen is het bloed in plaats
van water.
De laatfte woorden zyn nog overig; waar
verßagene zyn ^ daar is hy ; gel ykluyd ende
ren eenemaal mec die woorden van den Alderbeften
Zaiigmaker .• alwaar het doode ligchaam
zal zyn, daar zullen de arenden vergadert
worden. Matth. XXIV. 28. Luk.' XVJl . 37.
Want tot dat einde is deze vleefchvreetendc
Vogel-vorft verzien mec eene vliesachtige ma