ü ; 1
8 5 4 G E E S T
ic.yngeweeß, beetekken en verbergen de eyerenmet ;
Jh'oo. En inet hocdanigegroottnoedigheit verdedigen
dikrji-yls de onrnachtige moedersbareeyeren,
de'welke nochtans mijjchien -ji;ind-eyeren 0} f i j f e
zyngrs^eeß, of 00k met dehare: jadik'-jjylsdoor
kmfl gemaakte eymn verdedigen zy met gelyke
gernoeds dafferhetd. Vow^aar eene 'verbaaß- 1
inakcnde Uejde dervogelen voor eeneynergenstoe '
bekui^aan, envan Icven beroofd, het welk voor \
ZOO groote bekommerwg gern nut tiog vermaak ;
uueder vergeld. IVie zal zieh met verwonderen ^
Over die genegendheid of Uever njoede eener klok- •
kmde Henne, de^jvelkenietuytgeblnjchtkan-wor- i
den, ten zy die mt kout 'ivater overßelpt Wörde?
Gediirende deze gemoeds-drtßverzuimdzy
alles, en als razende laat zy de vleugelen neerr
hangen, terwyl degrofpliiimige vederenworden
om hoog geßooken, onrußig en klagende rondom
loopt; andere Heimen van het neß jaagdj de
eyeren overal zoekt, op welke zyzoudegaanzitien,
en niet ruß, voor dat zy dezelve ofgekreegen
heeft of de ktekens, welke zy zou geleiden,
die zy waarlyk door eene wonderlykeyverenvierigheitbyeenroept.
verwarmt, voedenbefchermt.
Hoe aardtg verwekt eene Henne tot lagchen,
wanneer zy onechte kiekens van een end, welke
zy voffT de hart heeft nytgebroeid ^ in het water
zwemntende volgd, en dikwyls de plaats rondom
lopende met gevaar de diepte bezoekt, lokt, en
door wonderlyk kunsjes tracht tot ziehte lokken ?
Die alle deze dingen , deweike \vy van de geilalte
fchikking der vogelen en bedryveninhet
gemeen ilechts maar mecdeuycerftelippenhebben
aangeroerd, aandachtiglykbefchouwd, zal
die alles G O D alleen als den Sticliter toefchry-
•ven, niet aan de vogelen zelve, niet aan den
afgod der Natuur. GOD is het, dewelke de
dünne fnaaren met zoo veel konf t aan de gewrichten
vafl: bind, dat dezelve van eene nette en beftipte
lengte zyn, en devogelziclinaardepooten
of verilappende of zamentrekkende ftaande
v e i l i g flaapt. GÜD , die de pooten mec tangen
en nagels wapent, op dat z y hetrakje, op
•welke zy zitten fteeuwig zouden kennen omvatten.
GOD, die den vogelen leerd door de
te rughaaling van de kop en hals hec middelpunt
der zwaarte te veranderen, zodanig, dat
de lyn der beftiering lootrecht valt op het takje
z e l v e , of alderhande voetilut. Hy zelfhcclit
met ZOO groote konf t aan de leden de Spieren,
o p dat het vliegen door de Uicht zeer gemakk
e l y k word gemaakt. H y onderricht de vogel ,
dac hy de vleugelen gebriiikt voor riemen , de
ftaart voor roer, op dat hyofoveral zoude können
vliegen , of in het elernent der liicht onbe»
weegelyk zweeven. Hy zelf geefd aan den rüg
der vogelen de gedaante van eene beytel , diede
hicht zoude klieven. Hy zelf bevorderd in de
vogel het middelpunt der zwaar t te , op dat door
het uytrekken van den hals het ligchaam gemakkelyk
volge. G O D wapend met zoo groote
krachten de vleugelen, dewelke 12000. maal
E L Y K E
het gewicht van de vogel zelve te bovengaa^
Fliegd. ¿Job zegd G O D , Kap. XXXlX
29. 50. de fperwer door 11 w verßand? enkn^
zy hare vleugelen nyt naa het Znyden ? Is
naa iiw bevel^ dat de Arent zieh om hoogev(t.
hefti ende dat hy zyn neß in de hoogte maakt;,
Uit vele zaken, dewclke tot de zaraenfteUinj
der vogelen behooren, zal ikmaarweinigeaai).
roeren, oflieveraifchildercn.
F i g . I. vertoond de grootcr vedcrvandv
l e i i g e l , uyt eenejonger vogel , bynageheelii
eene lange kraakbeenige pypingeflootenab.to
beicherming van de donsacht igc baardekens, a»
lang als die teer zyn.
F i g . 2. Is dezelve veder, welker pyp indi
lengte is geopend geweeft, op dat voorhecgj,
zieht zoude komen het vleesachcig en hol lij
chaam c d. door ontelbare en overkleine bloa
dragende vaatjes, door de benedenfte mondi
inkomende, verfpreid: in deholletjesvanwci
ligchaam word weggelegd het voedend watet
door de gantfche veder te verdeelen.
F i g . 3. Dit zelfde vleesachtigligchaamiij;
zyne pypgehaald.
F i g . 4. De holle l igchamen uyt de trechteti
van dewelke de eene de anderen ingevoegdzyi
te zamen gefteld.
F i g . 5. Drie van dusdanige trechters me:
uytgerekt, op dat de fchikking der vliesack
g e holligheden zouden können gezien worda:
alwaar ttaat aan tetekenendathetbuisjee.wor
gehegd aan de plaats c. Fig. 2. op dat hetw
terachtig voedzel gemakkelyk zoude könne
verdeeld worden door het nierg, entotdcW
lige baardjes der veder.
Fig. 6. Zyn de zakjes zelve, dewelke 1«
grootfte gedcel teuy tmaken Fig.4. gewoon zy^
met watervocht vervuld te worden.
Deze dingen, tot noch toe, zyn genom
uyt de Hißoire de l' Acad. Royale 1699. i"
5 1 . HollandfcheDruk, Foiipartz\\\k%\\z\>\&
de aangemerkt.
F i g 7. vertoond de vogel zittende op
tak v e i l i g l y k en flapende, doordien hetligcbaii
te zamen getrokkcn en nedcrgelaten zyndc'
fpierachcige IhareHIKEF.kortergemaaktZ)^
d e , de gewrichten der klaauwenzodanigtetf
mcn trekt, dat zy de tak zeernaauwomvatta
Waat by komd, dat de kop te rüg zynde ?
trokken de richtlyn op de tak zelve valt eß'
middelfte plant der poot.
F i g 8. Vertoond de vogel zieh in dehoq
te beweegende. Deze als zy de lucht
door middel der vleugelen en handboom AQ
en wel met dezelve Inelheit van E. tegen?'
met welke de te m g wykende lucht tegeiift^'
ZOO blyfc de vogel zelve A B C G . op dezel"
plaats, en vliegd nog naaroinhoog, nochn^i^
om laag. By aldien 'er in de beweeging*'^
de vleugel grooter fnelhcit is, dan in de wij
wyking van de tegenitaandc lucht, word'^
vogel in de hoogte opgevoerd. Alwaar
TAB TlXVIir.
I i i t e r r c j , ' / ! piicps
T.?ud7 ^'Il/'I' C'.tp. X I I . T?