1*11
Ê
' îfitill;;:
G E E S T E L Y K E
9 7 8
opllel wegens de perlling der Maan op dcze
aarde.
Maar men moet welaanmerken, datdeebbe
en vloed inallezeennietisdezelve, fterkvoornamenclyk
i. Ünder de verzengde Luchtftreek
tufTchcn dctwee Zonnekeer kringen. 2. In die
zeen, dewelke van het üoften naar het Weiten
worden uytgeftrekt; 3. In de Inhammen ,
die niet breed maar lang zyn. 4. Daar weinige
Eilanden of voorgebergtenszyn. Tenvoorbeelden
verftrekken China, Cambaye, ofdeCambayiche
Zeeboezem , Surattc, MaUkke, Panama
in Amerika, de ftranden van de Zuydzee.
Maar gene, of zcer kleine Zee getyden
zyn 'er in de Ooft-zee en de Middellandfche
zee, Fenetie iiyrgenomen , daar hec gety zeer
gering is. Doch de oorzaken moeten gehaalt
worden ten dele van de afgelegencheir der gezegde
Zeen- van de Maan-weg, ten dele van
de uytrekking van hec Werten naar het Üoften,
en 00k ten dele van de Eilanden ende vooruytfteekende
landen.
Ook is Eb en Vloet door het gehele jaar dagelyks
altyd dezelveenonverandert. dezwaarfte
voelc men omtrend Volle-en-Nieuwe-Maanen,
en dat wel niet dan als dezelve Maan
nieuw ofvol is, maar omrrent twee dagen daar
na: de kleinfte m dekwartierenmaands. Wanc
ZOO veel verder als de Maan van het Aardryk
afftaat, zoo veel minder is de parfiing opdeze
aarde, derhalven cok de Eb en Vioedthoenader
aan de aarde, hoe grooter die, ook groo.
ter deze. üok worden Eb en Vloed zwaarder
omtrend de nachteveningen befpeurd. Derhalven
heeft dit LuchtverfchyniTel zamengevoeg.
de oorzaken, en men moet letten i.opdeSchynfels
van de Maan zelve. 2. Op den afftanddcr
Maan van het aardryk, dewelke om dat niet
altyd by nieuwe of Volle-Maan de alderklein.
fte is, als dan ook de kleinfte Eben Vloedt
geeid. op de Afwyking der, Mane. 4, vaii
de Zon zelfs, dewelke by aldicn die is m het
verftePunt, en Zomer-ftilrtant, ook kleindcr
vloedt en eb geeft. Over deze zaak können
meer zaken gelezen worden dans les Memoins
de V Acad. Royal. 1710. bl. 318. ijii.bl. 86.
(van de Franfche Druk ) 1713. bl. 17. 357.
1714. bl 321. (Hollandfche Dmk). Zie Bartoll
Ricreaz. del Savio bl. 13 7. Bnrnet Archml.
Phüof. bl. 412. Cluver: Geolog, bl. 174, IVtlkm
Vertheid. Copernic. II. D. 39. bl. De MeyPhyf.
Sacr. bl. 373.
Job X X X V I I I . vefs II.
Hebt gy van uwe dagen den morgsnftönt gehoden ? hebt gy den dageraat zym
piaatze geweezen ?
G O D geleid Job tot de beurtverwiftelingen
der dagen en nachten, tot de beweeging der
Zonne door de jaarlykfche Tekenkring, waar
door dit glanfchryk gefternte, en met het zelve
de Dageraad, alle dagen van plaats verändert,
en eindelyk tot den dageraat zelven, Schachar,
byden LXX. hmsphoros, by anderen öri/^rt?«.
W y zeggen Schemertng. dewelke tweederlei is,
de morgen- en avond-ichtmctm^, beide een overheerlyk
Schoiiwburg van de Goddelyke Wysheid
en Macht, zondcr welke nog menfchen
nog beefter 1 gemakkelyk behoudenshetgebruyk
der oogen zouden können leven, van het welk
eiders. Namentlyk de ftikdonkerediiyfternisfcn
der nacht moeften niet fchielyk in den hellen
dag worden verwiilelt, maar de dag by gradcn
toeneemcn, allengskens en ongevoel ig, namentlyk
door hiilp van de rondom het Aardryk leggende
Danip, op welke de ftraalen van de Zon
aanftonds zullende opgaan, en nu zuliendeondergaan,
dermalen wederom worden gckaatft,
dat de lucht en hetaardrykeerverlichtworden,
dan de Zon zelf verfchynd, en daar na, als die
is vericheenen. Hier vandaan is het, dat by
verdikte lucht, en door waterachtige dampcn
verviilc de fchcmeringen langer duuren , by beider
weder korter zyn. En deze ;i:lve fcheme.
ringen zyndeladder, längs welkedebtarrekiindigen
debovcnftcdeelcnvandeluchtzelve, namentlyk
het weeromgebogcne meeten , waar
van zy de hoogte doorgaans op 4. mylen rekenen
, alhoewel zomwylen , voornamentlyk in
de Noorder Luchtftreckcn, cn vanonzegematigde
Waereldftreek zelve het zieh by wintertyd
op drie en twee neerlaat. JVeigel. Sph<ei'.
Euclid. bl. 344, Funcc. deColorib. CMl 134.
De fchemerlichtige vetwen zyn dikwyls ziehtbaar,
de Zon reeds boven den Gezicht-eindec
zynde, of nog niet ondergegaan, en worden
voortgebracht van de Zon, niet van de Maan,
waar van daan het is, dat hec licht van de kringen
om de Zon veel zwakker is, danvande
Ichemeringen. Deezen ontbreeken de witre verwe
en de blaauwe, om datgenedealdertalrykfteftraalen
vereift, dezeeeneheldere luchr, fterk
door de Zon verlieht: de verwen die de over«
hand hcbben zyn de geele enderoode, dewclke
minder licht vorderen. De Hemel doordikke
wölken bedekt zynde, ko nnen 'er wel zoo
velc ftraalen doordringen , als 'er van nodcn zyti
om den dag te maken, maar dcwelke niet vermögende
genocg zyn fchemer- verwen to: te ftel-
Icn. Doch is verwonderens wa.irdig, dat die
zelve plaats, dewelke des morgens vroeg ged
of rood fchynd, anderen meerooftwaarts gelegen
Volkeren wie, of blaauw toefchynd, dac
derhalven eene en dczelve fchildcry in lietmidden
van de lucht opeehangen niec aan alie Ixfchou
N A T Ü U R KUNDE .
Jchousvers in eene en dezelve gedaante fchynd.
En ZOO gaat hec fchemerUcht als met gelyke
treeden van hec eene Landfchap naar het ander,
i'an hec eene volk naar het ander de gehele wereld
rondom wandelende. Met de wölken is
Jiet derhalven anders gelegen, dewelke, omdat
zy dikwyls nauwelyks boven de 2000. treeden
van ons af zyn, door die Volkeren, dewelke
door eene cuflchenwydte van 30. mylen van ons
afzyn, niet können gezien worden, gelykuyc
de Driehoeksrtietige uytrekening Keplerus beioogd
Afironom. bl 23, De fchemeringen ver-
Ichillen niet alleen ten opzicht van de plaats,
ten opzicht van den Gezichteinder, maur ook
teil opzicht van de duuring. De Zon in de lente
dö Imie doorftreevende, paßerende, is het fchemerlicht
van middelmatigeduuring, naderhand
van langer, hoe hoger de Zonopklimtnaarhet
zonne-ftilftand ftip, alwaar dezelve de gehele
nacht byna blyft, van daar weder dalende al-
919
lengskens naar de herfft-nachtevening, en verder
tot aan de winterfche-zonnc-ftüftand, van
welk eindpuiic dezelve wederom bcgind toe te
nemen. Dcjch is dcze order v.in gene onverandcrde
ftandvaftigheit : de fchemeringen ondergaaii
veranderingen op die zelve plaats, opde.
zelve tyd van het jaar, volgens de vericheide
verandertng van de lucht r deze by aldien war.
meris, énmeervérdund, verlengddefchemerhchten,
verkort dezelve by aldien kouder en
meer in een gedrongen : hier van daan komt hec >
dat op eenen en dcnzelvendagdeavondfchemering
dikwyls hoger is dan de morgenfchemering.
Meer zaken waren over deze ftoffe te zeggen,
by aldien ik alle en elke omftandigheden der
Schemeringen zoude willen Verklaren. De Lezer
raad pleege met Nonius de Crepufculis. Knor^
ru Diß\ de Crepufculis. Funccius de Colonbus
Call.
J o b X X X V I I I . vers 16.
Zyi gy gehmen tot aan de oorfprongen der zee ? en hebt gy in V Oiiderfie des afzee
te zoeken, Want de onden'inding heeft heû
geleeraarc, dat dezelve ongelykis, gelyk het
land bergachtig is, indiepeopeningenenboven
uycftekende klippen verdeeld : want doorgaans
is wel het nederdalcn van de ftranden af naar de
diepfte grond trapswyze, als by eeneafdalende
vlakte, dognuendan,enineenelangetuflchenwydte
van ftrand af, verhefc zig de grond in
khppige heuvels, ja zandige bergen : nu en dan
kan men aan de ftranden zelve, ja nauwelyks
kan men een zeer grootediepteontdekken. Üp
dac ik niets zegge van de zee opde grond zouter,
dan opdeoppervlakce: niets van de fonteinen
van zoec water uyt de grond zelve opwellende,
van waar hec door werktuygenkanuycgetrokken
worden : niets van de overgroote persfing
van al het water op de grond, welke de
duykers echter niet eer ontwaar worden, vooc
dac zyhetbloeduytdemond, neus, oorenuycgeperftzien;
niets vandekalmte, dewelke op
de grond der zee is, dé zee boven op woedende
en tot fchuymende golven beroerende. Over
deze en andere omftandigheden de dieprensder
zee rakende moec men leezen de Verhandeling
van den zeer Edelen Boylt de Fundo Maris, en
van den Doorliichtigen Grave MarßglioHifioria
Maris. Dog alhoewel de menfchen rot nog toe,
door veel konft, met en zorider dieploot, de
grond der zee hebben gepeilt, worden wy nochtans
gedwongen te bekennen , d « het grootfte
gedeelte der zaken, dewelke wjkennen, hec
niinfte is van die, dewelke wy niet kennen, en
dat rot nog toe niet isopgeloftdevrageGODS
aan y ob gedaan ; zytgygekometf tot aan de, driip-
7 y P'^'
Van GOD zegd Job kap. IX. 8. Dac hy op
k höogten der zee treed. Nu vertoond GOD
aan Job zelven, dat Hy ook door de atgronden,
door de diepten derzeegaat: dac ook alhier alle
dingen zyne Voorzicnigheiczynonderworpen,
alle dingen voor zyne oogen naakc en geopenbaarc.
Nibkejam zetten dtVXX.peygeynthalaJJeys
over, <ie.fonteine der zee. Gemakkelyk zouden
wy hec können vertalen degronddc?- zee. R.
Ltvi gnimke jam , dieptens der zee. R. Selomo
msgcde jam, kluyßers der zee. Jben Ezra kid
het oorfpronkelyk woord af van traanen, en verklaard
hec door gehen, andere hebbenßeia waris,
ti'anen-klagtenderzee, en Verftaan defontein^
n uyt den afgronden derzeeopborrelende,
w even gelyk craanen iiyc de alderrykfte, ja onuytputtelyke
water-bewaarplaatzen voorrvliefende.
Hier op paflen d&druppelsj dzti'aanen
de Zurichfche Overzetting en die van Ä«/-
En alle zaken toc nog coe uytgelegd bcgrypt
hcc woord//ö/fa, hecwelkonzeMoedertaligegebruykc.
raaaronderfcheidenclykerte ver^
klaren. GOD geleyd>Änietalle€ntotopden
tiodemgrond det zee, ihaar toc den afgrond zel •
yen, toi da Thehorni, de diepce indebinnenfte
jngewanden der «arde fchuylende, de warerl^
cwaarplaaczen beneden de grond der zee gelegen,
dichter by hecmiddelpuncdcraarde, veel
l'chc in het middelpunc zelv met grooter recht
fe piaatzen dan hec vuur v^inDes-Cartes. Den
^'ervelingen heeft aangenoopt zoodeveylighcit
om te varen , als de begeerte om te weetcn , cn
trek cot rykdommen, om op den bodem der
I i