I 0 3 0 G E E S T
179 — 190. het warer rer liu^pj her welk dar
Zeegedrogt door uirwerp-pypen van 4. voeten,
dewclke her in plaats van neusgacen hecft, met
een grooc geweld in de hoogte uytwerpCj de
olyachrige fnoc 00k , Sperma Ceti genaarad,
dewclke door niezing word uycgeworpen. Dar
'er in de overige fpreekwyze iecs vcrgrootende
is bevar, hocdanige doorgaans by den ongewyden
Schryveren voorkomen van menfchen uf
beerten , door eene geweidige beweeging of
gramfchap aangedreeven, brandende, rockende,
ziedendeenz. Verder, äat de ¿roote ff^alvijfchen
eene zoo fnelk en heftigt beweeging in de
Zee verwekken, äat, als zy zig gek-jue^i voelen,
en trachten te ontvHeden, het towj) of de
lyn aan dewelke de harten, waar medc zy gefchooten
zyn, vafi is, aanßonds vuur vat, en
begind te rooken en te ontvonken, niet zondt
vaar van het verbranden van de gehele hat
zy tydig geblufcht woi'd. Daar benevens dat die
grooter viphen van eene zoo brandende geß.'
heit zyn, dat, by aldien zy maar eene dag U
gedood hebben gelegen, al het vleefch aanj
zwart word, met zonder eene alderleelykfie reuk,
"Melke dezehe nitwaaßemt, en de oogen zelve
der fcheepslieden ontßooken worden. Eindelyk
dat m het zee-water zelfiets brandende fchuyld,
en dat daar uyt door eene fiok of roeiriem geßagen
vonken uytfchynen. MiiTchien zal de Natuurkundige
Gefchiedenis 't eeniger tyd aan de
hand doen, waardoor, dattegenwoordigverbloemd
blyfd, zoude können verdreeven, en
, alle dingen rot de echte fpringbronnen van de
natuur gebracht worden.
Vers 13. In zynen hals her bergt de ßerkte:
voor hem fpringt zelve de droeßeitvanvreugde
op. Deze woorden fchynen meeropde Walvifch
te voegen, als genen halshebbende, dan opde
Krokodil, van welke Achilles Statins wel den
hals oncneemd , eklepze autou teyn deiran hey
fhtißs, de natuur heeft hem den hals ontnomen,
gelyk ook, Eußathius in Hexa'emer. dewelke
aanditgroore beeil een hoofd lotichr^k aan de
rüg vaßgeweevcn, kephaleyn tois nootois funuphaimmeneyn.
Maar met grooter recht fchryft
aan dezelve een hals coe Arißoteles de Part.
Anim. IV. B. 11. kap. echouß kai auchenadia
toii pneurnonos fcheßn, zy hebben ook den hals
zeer dicht aan de fchikking der long. Waarlyk
ook die beerten, dewelke geen hals hebben,
können het hoofd niet beweegen nog biiygen,
maar de Krokodil biiygt zig agter over om te
byten. Pün. VIII-ß. 55. kap. En van de
Trochilus, zeker klein vogeltje, fchryven
tigonus Mir ab. Hiß. 39. en Arißoteles IX. B.
6. kap. dat hetdi t groote beert: voor eene candertookerdiend,
het welk tendienrtde Krokodil
als dat beertje uyt deflelfs keel zal gaan de
hals buygd, op dat niet miiTchlen het zelve onder
de unden tot gruys wierd gemalen. Dog
de hals van het dier is kort, maar des te fterker,
beftaande uyt 9. w e rw/ t o f » , van welke
E L Y K E
het gehele ruggegraat 60. heeft volgens ßorrichius:
Grew. Muß bl. 13. telt'er 7. Verder
verdienen de volgende woorden van den
T e x t opheldering": hem brengd vreugde aan,
alshygevreefdword, eigentlyk, voorhemdanß
devreeze, o£defchrik. Inderdaad imandmoet
her hert ontzinken, als hy een Krokodil te
gemoet komt. By den Egiptenaars dit beeft
Cc ontmoecen was een kwaad voorteeken. Ge.
tuyge die Calaßris, een Egiptifch Priefter by
PJeliodorus, wien by geval eene kruypende Krokodil
een kwaad teken was om eene reize aante
vangen.
Koohma ti toon kath' hodon epifeymaineßhai
Daar zyn overdrachtige te gelyk en Luchthevelige
fpreekmanieren, dewelke het Heilig Bybelblad
gebruykt, den Oorterlandfche Volkeren
geraeen, den Dichteren om de Verdichtfei.
künde der Goden op te fchikken byzonder eigen.
Mars hebben z y tot medegezellen gegeven
de gramfchap, woede, fchrik. Statins Täsbaid.
III. ß. 414. vers.
- • - De woede en gramfchap) kammende kuiven
uit,
De Freeze wa^endragergeefdden^aardendt
rume toomen.
Anderen neeraen deze gemoedsdriften in plaats
van paarden voor de wagen, waar op de Oor*
logs-God word omgevoerd.
- - - para de deimos te phobos te
Efiatai, iemenoi ^olemon katadamenai androm.
Dog daar naafl aan fionden de fchrik en de vreeze,
hakende om het oorlog der mannen aan tegaan.-
Hefiodus in Clypeo. Voor Pallas danlTen dc
fchrik en de vreeze onder de gedaante van jongens
met bloote degens. Valerius Flaccus III.
B. '
- - - Nog Jupyns rechtehand, ende fchrik,
en vreeze
Paarden van Mars.
Homerus VIII. Boek:
Hem nii voerden tot den firyd de paarden
<iy£thon, enPhlogiuSy Cohabus en met deze
de Schrá.
Apulejus X. Boek. Haar, welke de oeffening
derwapenen Minerva hadgemaakt, verfterktten
twee jongens, wapendragende medegezellen
van de Krygs-Godes , huppelende met bloote
zwaarden. Welke plaats hier des te meer diend,
nademaal het woord Infultare opfpríngen, dac
ook faltare fpringen, en falire huppelen, daníen
N A T U U R
jfen betekend, in onzcn text is ingevoegd. Inßtitare
is anders ook met eene ernlthaftige tred
voor den dag te komen, eveneensais dac Vir-
^ I III. B. der
Te huppelen op degrond, enopeendraf te loopen.
En in het X L Boek van <L/£neas:
. . - De huppelende telganger brießht de gehele
zee Over.
HetHebreeuwfch woord duts of dits iseenleedig,
maargemeen by den Arabieren, Kaldeeuwen,
Syriers, driemaal voorkomende in
de Syrifche üverzetting van Lukas voor Skirtaan
Luk. I. 41. 44. VI. 23. Hier van daan
der Kaldeeuwen t&ngeitje, byden La
cedemoniers diza, ctntgeite, fpringende, hup
pelende dieren, waar van miilchien ons Gitz
Gitzkin. Virgil. IV. Boek "
- - Dat nog de fchapen neg d
bokken Over de bloemen hnppden.
Alle deze dingen, van welke tot nog toe is
gefprooken, hebben niet alleen plaats op menfchen,
een zulk Beeftgedrocht ontmoetende,
gewoon door fchrik en vreeze bevangente worden,
maar ook op de beerten, dewelke, door
dit vreezelyk fchrikdier aangetart , aanrtonds
tot gruys vermaalt worden.
Vers 14- De flukken zyns vleefchs kleven te
zamen: elk een is vaß in 'hem, het en word niet
beweegd. Mippele befcharo, de afvallmgen van
zyn vleefch, oi\k\et de ader-takken, devooriiyißeekender
deelen deffelfs, de vervallende deelen
van deßelfs vleefchi de rteevige Spieren onder
de fchüden onderling op het aldernaauwrte
en met de beenen zamengevoegd. Junius zet
hec oVer melandrya carnis , melandrya nu zyn
fpyzen in pekel gelegd , hoedanige van tonynen,
ofandere villcben gemeenlyk^bereid worden.
Plinius IX. B. 15. kap Martialis III
B. 76. Schimpdicht. Feßus in Elacatena,
Athen£us I. B. Oribaßus II. B. Halaus verrtaat
bl i^z. flukken of Vierkante brokken, dewelke
iiyt het fValvifch-fpek worden gefneeden
( gracuen doorgaans eenaamd') uyt welke nader
hand in eene kokendepotgeworpen datfmeer,
'Xv:im genaamd, word uytgekookt We l k
vleefch zoo zeer op een pakt, en uyt zoo vele
zeniiwen, vezels enfpierenvaßenhardbeßaat,
dat het nauwelyksvoor eenmes, offchicht wykt,
en weinig (uyt een getand zeegedrocht) vettigheits
uytievert.
Vers 15. Zyn herte is vaß gelyk een ßeen :
ja vaß gelyk een deel des onderßcn meulenßecns.
Daar zyn'er, dewelke deze woorden iiytleggen
van de ziel, dog naar de letrer worden zy
gevoegelykcr van het horte zelve verrtaan het
welk noodwendig van het aldervarte zamen-
K U N D E . 10 3 i
geftel moet wezen om het bloed tot aan de vezelachtige
vatcn uyt te dtyveti. Wat, zoo
by ald.en ter uytdryving van het bloed tot 4.
ot 5. voeten >n een menfth de tegenftand van
iSoooo ponden moet overwonnen worden
volgens Geoffroygivxß.an Media,, Phloßphm
Micha«. Chymmts bl. 6. ( van welke iomme
echter anderen niet weinig aftrekken ) wat,
zegge ik, zullen wy oordeelen van het Krokodils
herte, tot 50. voeren toe het icven onherte
der Wa vtfch. aan het welk nog grooter
tegenftanden komen tc cverwinnen ; ziilt sy
met gemakkelyk dit tnygwerk by emmok«fiìm
vergelykeni' De overeenkomft beftaat daar in.
dat het hert door delTelfs zamentrckkendc
Uacht het bloed m dcmagen ingebracht driikr,
hetgedrukte ontbind, het welk aanltonds tot
aan de uyterfte vatcn word voorrgeftuwt Wy
levcn met meer in die beuzelachtig-fpitsvinnige
Eeuwen der Schooigeleerden, dat wy zouden
geloven, dat het hert eeniglyk zoude semaakt
zyn om de levendige warriite tebewarea,
pros to fhulaffem teyn anheyn teys thtr.
mteytos, Ar,flot. de Part. Animai m H
+. kap of, het welk nog grooter eenvoudretot
te kennen p f d , om te verbergen het Icvenwekkend
hchtje of vlammetje , hoedanige
gezcgd worden dat gevoed zyn geweeft die
eeuvvigduurcnde graf.lampen i of, om te bewaren
zekere g ia, nodig tot het leven. Alle
deze dmgen zyn lourere verdichtzelen. Het
hert IS een bioeddryver van eene oncind,gc
korifl-, het welk aanflonds zoo ras als het z d .
ve het bloed ontfangd, het zelve uyt het re"
ter bedde wcrpt in de long, en uyt het link«
ove het gantfche bgchaam. Den geenen, de.
welke de vezels en der zelver bcwecgende krach,
ten weet tot een getal tc brengcn, den zelven
zal het niet nioeyelyk Valien te begrypen, dat
een hert hoe Herker en Valter, ook des te kracht.
ger IS. Hierom is by den Arabieren een hert
van ftcenige hardighcit een zinnebeeld van een
dapper man. En by Baßli„s hthol^rdioi, bv
ons Duytfehen, Ltuthe von hartem Hertzen
zyn onbarmhcrtige , wreede : in welken zeü
yen z.n de Krokodil kan genaamd worden
lithokardios, van een fteenen hert, ty£l,an„s
getuyge zynde paintorootaton farkoon tßkein
ka, aphe,defiatcn. Dog met deze verdichtzelen
der A louden, dewelke zeggcn, dat de Xr«.
tramen dort, ter dat hy een menfch verilind,
namentlykuyt een geveinsd medelyden,
dewelkc daarom by fprcekwoord KnkoMs trai
nen genaamd worden, komen deze zaken niet
over een. Dit is een ftaaltje van de Dierbefchryvende
zedekunde, op gene grondenftcuncnde,
het welk wy ten ecnemaal können ontbeeren.
Vers 16 y-an zyn verhefen fchroomen di
ßirkr. om fzyner J doorbreebn^en ,„,.
zondigen zy hen. Te weten, zoo wannecr de
mmm Kro