l'Ili n li
Mí.
G E E S T E L Y K E
9 4 2
cene fpieíTe zwaaid , in de Imker een fclitld
hoLid } voor hec tweefpan eene Lanuviniíche
Slang in kronkelsrondom gedraaid, ter befchermuig
van de Godin, wclke ook fchynduycde
zoorcder gehoornde Slangen te zyn. L. Pi<ü-
CILI. F. Faillant Nimifm. tamil. II. D.
317. bl
Ik gaa voort, de Tcxt my geleidende, tot
benothjaanab, dochter$ desgebuyls. Bathjaanah
korad doorgaans voor in de Profetifchc ichrilcen
, en word iaonze Zurichfche Overzettingen
gemeenlykdoor72r«í¿;oHeí,ftruinen,ja jonge
jiruyjjen, overgezet. Jerm L. 39. Daaromzoo
zuíle» de-juilde dieren derivoejiynen, metdewilde
dieren der eilanden daar in •woonen, ook zallen
de jonge firuyjfen daar inwoonen. Jez Xill
21. £»ae daar zallen de jonge firityjfen woonín.
jez.XXXIV i-^.Endehetzaleene•^oomnse
dcr draken zyn, eene zale voor de jongen der
JiruyJfcn. Jez. XLIII. 20. Het gediertc des
velds zalnty eeren, de draken ende de jongeftruysfen.
Dezevcgel, zyzydandiezyzy,Kkermend
e , alies mee klachcen vervullende , onbarmhertig.
Dczelaaríte eigenfchap blykt uvt Klaagl.
IV, 3. ^elfs laten de zeekaheren de borjlen neder,
zyzoogenhare welpen: maar de dochter
mynes 'volks is ais eene Tvreede geworden, gclyk
de ílruyffen m de woeftyne. De eerfte uyc on
zen Text : en noch klaarder uyt Micha I. 8.
jtlieromzal ik misbaar hedryven ende haylen. ik
zal beroofd ende uaakígaan, ik zalmisbaar maten
ais de draken ende treuringe ais de jonge
Jiruypn. De LXX. hebben in Micha, Jeremía
en Jez. XUl. 31. Seireynas, Strenes ^ne
zoort van vogelcn aan de zee neftelende, door
droevig gezang de neften en jongen door de zee
golven verflünden becreurende. Den meeften
Kabbynen behaagdG/í?axeen»<íf¿;«y, eenuyl.
Aan Cyrillus o\cr Micha I 8. Jeydoon de nzchtegaal.
Aan Kriíbpmus over Job de aangeh.
plaats Alkiioon, íffida. Alwaar ais in hetvoorbygaan
moet worden aangecekend, dat deze
voorden alkuoon en aeydoon, ook alhier mee
ten eenemaal op eene nachcegaal paíTen,
maar wel op de Jlkuoon, ysvoogel, welker
gezang droevig, maaraangenaam van geluydis.
Alwaarom Charemon in de Alcyon van Lucia-
WKíuytroept: Hoos heydeia tais akoais! in Oppíanus,
dacdczevogel door liefFelykheit van
ftem overcrefcalleandere, dev/eikebyaldienzy
zeer aangenaamlyk zingen, by de AlcyonTymnaus
vergelykc Antholog. III. Boek 24.kap.
Orneon 00 charißn t.
Alkiioßn ton fon phthongon ifoofamenon.
De droevige oorzaakvan de rouwklagt vermeld
Valerias Fiaccus in het IV. Boek Jrgonautikoon.
Fluii HS ab andifoni ceti forte crepidine faxi
Citmrapit Alcyonismiferd: fatiimque Jaren. ^
It fttper agra parens , qiieritttrque tumentibus
tmdis.
Zoortgelyke zaken zulc gy leezen by de oudt
Uytleggers over de Ilias van Horneras, An.
ßophanes over de vogelen , Theocritus Idyll, 7.
De Woordbefchryver op Alkuoon. Phavormn]
o^ eaeyneyney, anderen zoo Grieken, alsLaty.
nen. Lucianus, alwasdiemaaralleen, leverd
getuygeniflen op in Alcyone van hec alderdroe.
vigfte gekerm. Zekere Zee-vogel Alcyon
^ en fchreyende. Waaaarxl jk
dit beejigeeft eennaar geluyd. ^ ..
fier der klaagliederen.' Deze zelve Dichtkundi.
ge vercieringen zyndeoorzaak, dat de meeften
onder den Alouden door Bath jagnanah
ftaan hebben deze zelve Ysvogel, dochmii
paftclyk, omòrabath jagnanah^tnt Zee-v
is, maar in wilderniilen van zee afgelegen,
rrend Babel en Bozra van Idumea zich ophou.
dende, het wclk blykt uyt Jerem. L. 39, Jez,
X I I I , 2 1 . XXXIV. 13. bAi^irQokbathjaanà
eerloos door het teken van wreedheid, welke
hy tegen de jongen oeffend. Klaagl. IV. j.
Maar de Alcyon, volgens Flutarchas, overtrefd
in liefde tot zyne jongen de iwaluwen
zclfsende duyven, too philoteknoo chelidom,
kai too philaidroo peleiadas. De Oudejodea
zelve, hecwelkikboven reedjhebaangetoond,
en uyc Krifofihomus en Cyrdltis blykt, hebbea
door bath jaanah eene nachtayl, teyn GUub,
verftaan. Het zelve wit bedoelen onderdc laterc
Pagninus, Arias, Janius tn Tremellm,
Schindler. Buxtorf, vooTnzmentlykFullerMifieli.
VI. B. 7. kap. Zodanige zoort vanm
vogel, dèwelke en kl^ende en de eenzaamhd
heeft Tr-emellias, zoo tk vermite
recbt eenenacht-uyl overgezet, '•juelkmk
'ken, (gelyk ook de 'Latynen), als van'Mhet
droeviggchuyly ololugona»omf«, Qà
hebben zy dezelve op dezelve ivyz. 'i gnaDih
van fchreewsjen, of wederom getangeven jaMinah
getoenaamd, om namentlyk de hartkyddt
ßemme, voornamentlyk by deßilte der nacht, ffl
zeerdikwyls verdubbeld. fen zy -wy liever zoiih
willen, het welkik betergelove, dat het eene zoort
van eene nachtuyl is. welken zy bcrix noem
Want in het Oade PFoordenboek word Strixim
nachtuyl in het Grieks overgezet ololugoon.
Aratus «« noemde denzelven ofccnzaamheid
beminnende, en het is zekcr, dal duzelfs
geroep droevtg en dodelyk altyd is gefchnt
geworden. Doed 'er by, dat ook cen Nachtup
van den Hoogduycfchen genaamd word Bdi,
van ons Zwiczers Heitel, vom beulen, van httjlen,
een uaargefcbrei maken. Düchgemeenlyk
zyn du.sdanige bewysgronden, uyc dcbroiincn
der VVoordüorlpronkelykheit gehaald , van
klein gewicht, Eindclyk gcvcn de alderoudfte
Uytleggers, en onderdeze de LXX. harelleni
aandebrruysvogel, Stroatho».Stroitthion
noemen , welke woordcn ook wel eene
Zwaluwe betckcnd , manr hier StruthiocaMlas,
degrootfte der vogelcn Dus hebben M
insgelyks Kryfoflomus over "Job. EnfebiusMN
A T U U R
fúiiii, Hieronymns, Theodoretns, Procopiusover
Jezaias, Olympiodoras over jeremias, Suidas
op het woord Seireynas, Aquila, Synmachus,
Theodofias, de Gemeene Latynjche, de Zurichfche
Overzetting. Cinder den'Ouden is Novatianus
alleen Ltbr. de Cibts Jvdaicis kap. 3.
Gelyk onder den hedendaaglchen Fulleras, dewelke
vooreene mofcb pleicen. Voor eene Struisuogel
ftaan ook de Kaldeeawen, Syriers, Arabteren,
uyc den ]oáenMaimonidesinz^nTxakraac
over de verboden fpyzen kap. 3. De Woordelyke
Uycbreiders van den Talmud, Abrah.
Peritfol, Cbazkuni over Leviticus, David de
Pomis in hec Lexicon. Al ce lang zoude hec
vallen, by aldien ik alle de redcnen voor de
Scruisvogel zoude willen optellen, met onzen
Texc zynde te vreden, dewelke een klaaglyk
gehuyl aancoont- De Griekfche Schryvers geven
wel geen bewys aan ons van het gehuylvan
deze Vogel, maar de Arabieren, aan welken
K U N D E . 94J
dir bekender konde zyn üytde larere brenge
ik een gecuygenis by van Joannes de Last in zyne
bcfchryvmg van Amerika. XV. ß. 7. kap.
In de bmnenße landßreekenvanBrazilie worden
vele Struisvogels gevonden, welken de bar baren
in haar taal jandacocu noemen, enz. Zy zyn
lang van geflalte, en fcbreeuwen zoo luyd, dat
zy eene balvemylver gehoordwordei%. Inplaats
van een Aanhangzel brenge ik uyt zeer vele gelyknamige
woorden van de Scniisvogeleene eenige
by van zeer vele in het Ooften gebruykelyk,
het welk ons jaanah zoude verwand zyn,
der Arabieren we-tfw. ne-amet wyt Metiinzk. Lex.
5207. en hec Ammi der Hoccentotten uyt Kolbe
befchryving van de KaapdeGoedeHoop. 362.
het welk meerzoude klemmen, byaldien , hec
welk de zeer gelcerde Schryver gift, die voik
van den Joden herkomftig was. Zie Bochart^
FUerozoic. II.D. II. B. 14. kap. 217. bl. enz.
III. ß . 14. kap, 428. bl.
J o b X X X I. vers i6.
Zoo ik het licht aan^ezien hehhs loanneer het fcheett, ofte de inane hccrlyk voort-
DeZonne, Mane, Sterren, de verwendet'
lyke glanfch van alle deze Gefterncens, de alderwelgelchikfte
beweeging, hetovergroot gevaarce,
de overgrooce en menigvuldigegebruyken,
zyn alle te zamen zoo vele alderklaariie
bewysdommen van G ü D S aanweezen , namentlyk
ZOO vele als deze gehele ligchamen
zyn, en derzelver gefteldheden. Deze waarheid
hebben de Heidenen van alle eeuwen erkend,
en erkennen deze noch heden, daar in
dwalende, dac hec verdorven verftand de Gud-
Heid gezogc heefc nier in eenig geeftelykoneindig
wys en machtig, maar in een Itoftelyk Weezen,
de ZonenMaanzelve. Hieromwashec,
dat GOD aanzynvolk, zoo zeer tot den dicnft
derGefterntens ovcrhellende, dusftreng verboden
heefc de eerbewyzingaan Zon, Maan, Scerren.
Deut. IV. 19. Dat gyookuwe oogenmet op
Maar hebben gemeend. dat ofte hetvyer, ofte
de wind, ofte de fnelle lacht, ofte den omloop der
ßerren, ofte het kr acbtige water, ojte de lichten
des hemels Goden waren, die de wereld regeerden.
' fn heßet naa den hemel, ende aanziet de zonne, ende
lie mam, cride de ßcrren, des hemels gantfche hcyr;
ende wordet aangedreeven, datgy u voor die hülfet,
ende haar dienet: dewelke de HEERE
nwe God allen volckenonder den gantfcben bemel
keft iiitgedeild. VVanr wac is die anders, dan
de kerlykheid des onverderfelykai GODS te
'•veränderen in de gelykeniße eenes beelts van een
verderßik menjcbe. Rom, I. 23. Leering en
optncrking zyn overwaardig die dingen, dewelke
overdezezaak heefc de bchryver van hec Bock
^erWysheid kap. XIII. 1—5. Foorwaar alle
mnfchen zyn van natuaren ydel, by welken gene
kenniße GODS enis: ende en hebben uitde
^'chtbaarlyke goedcren niet vermögt te kennen
den genen die is: noch en hebben door de opmerzyner
werken den IVcrkmeeßer erkend.
Indien zy »11, in derzelver fchoonbeit vermaak
nemende, dezelve voor Goden aannamen,
dat zy dan erkennen hoe veel beter de Heere van
dezen is: want de oorfpronkelyke beginner der
jchoonheit heeft dezelve dingen gefcbapen. Ende
is 't dat zy zeer verwondert zyn geweeß over
hare kr acht en werkinge, dat zy dan uit die bemcrken,
boe veel machtiger hy is, die dezelve
toebereid beeft. JVant ait degrootte en fchoonheid
der Schepzelenwordde oorjpronkelyke IVcrkmeeßer
derzelver befcbouwd, daar by veigeleken
zynde. Ik zal de zeilen voor de winden
niet uycfpannen, om uyt te lopen tot aan de
eerfte Ipringbronnen derafgodcndienften, welke
ftofte Vosßns en anderen breedvoerig in gehele
boeken hebben behandelt: dit alleen aangeweezen
te hebben zal genoeg zyn , dat de
eerdienften aan Zon en Maan onder de aldereerrte
en alderoudfte dwalingen zyn, van dewelke
zig m den Texc crachc ce zuyveren.
Daar zyn jegenwoordig nog onder ons afgodendienaars,
maar, doordiendewecenfchappen by
na coc den hoogften crap zyn opgcbeurd, van
fynder en doortraprer zoort. Want de afgodendienft
is gewceit biiycen ons, nu is diedaar
binnen. Wyaanbidden , endacdagelyks, onze
verdorven gemocds-neigingen, nochtans met
ZOO bedekcelyk, dat wy niec door woorden en
werken onze verdorvcndheid ontdekken. Van
dir bederf is geen ftaac van menfchen onthcfc,
ook niec zelis die, wien het is opgelegd, den
« n weg
' . - i l
.¡f.