8 6 4 GE E S T
menfchen. De ziele, hec leven, van alle deze, >
ts m GODS band. En de menfch heefc voor- ,
naraemiyk rede, waarom hy zoude verkondi- i
gen, en wcl mec vollen monde, deze zyne afhangelykheic
van GÜD, in den zelven kven
cyy, bewegen ons, en zyn Hand. XVI I. 28.
Over welken Text op zynfe plaacs meerzalgezegd
worden. Die allcen, oni dac hy alleen
mec reden is begaafd, verhefd niet alleen voor
zieh zelven door lofgevingen d e deugden GODS
toc aan den hemel, maar hy bediend, uyt name
van alle andere fchepzelen, hec ampc van
gevolmachcigden. Hy alleen, en daar van
overcuigd, weet, dac G O D aan hem en allen
anderen levendigen, maar ook onbezieldcn,
heefcgegevenher ZYN uycniecs»eencgedaante
van een oneindig konftwerk, en her onderhoudenworden.
Hybevroedgemakkelyk, dac
nog de gedaante, noch her leven van z ieh zelven
afhangd, veel minder de ziel, en de ver-
E L Y K E
wonderlykc vereeniging van deze mec het
chaani, nog dac hy, noch eenig ander e
fchepzel hec leven aan dieren en plancen
gegeven. Derhalven al dac gene, hec welk
planten de beeilen en menfchen werken, (L
kwaad uirgezonderd) dac alles werke Gü|
in hen, en door hen. Deßerke GOD
gceßen van alle vleefch , door welke Byn,
hy genaamd word Num. XVI. 22, XaVI
16. Welke hoofd-waarheid de Heidenen
ve hebben erkend. Euripdes:
¡Fat zcggen deze alderelendigße Slacktofs
van de dood dat zy •wys zyn ? fFy hangen '
van uwe wenk ; en ats gy niet wil voeren
niets nit.
Hontems:
Zodanig ts, 0 Clauens Leptinifch zoon,
menfchelyk gemoed, hoedanig Jupter het am\
dag-licht heep gebracht.
Job. XII. vers 11.
Zai niet de oore de morden poeven , gelyh íoet gehemelte voor zieh de]f¡
fmaaktì
B y aldien wy Job naar de leccer verklaren,
verwyzen wy hem naar den aanhang nog van
Arifioteles, noch teilen hem onder den navolgers
yanDes-Cartes. DieftichterderoudeWysgeerte
had in den mond die alderbekendfte en alder-
.waarachcigftefpreekwysj honousbora, honous
akonei, hec gemoed ziec, hec gemoed hoord j
welke waarheid noch klaarder de Herftelder
Pes-Cartes becoogd heeft. Job fpreekc volgens
de bevaccing van den Gemeenen Man, en mec
den Gemeenen Man, wanc die heeft het aldergewoonlykft
in den mond: hecoorhoord, hec
oog ziet. Doch ik zoLide geloven, dacditdriefpan
Wysgeeren gemakkelyk met het gemeen
z e l v , en overal kan overeengebrachc worden.
Door de naam van Oore en van Gehemelte verftaat
Job nicc zoo zeer hec ftofFclyk werkcuyg
van hec gehoor en de fmaak, als weide inwendige
gevoeligheden of bevaccingen der uycwendige
indrukzelen, van gekiyd, van fmaak, ja
ook hec oordeel zelf, dac daar uyt gemaakc
w o r d , dewelke alle buyten cwyfFel tot de denk
e n d e , gevoelende , oordeel vellende ziele,
niet tot het ligchaam behooren. Die blykt uyc
het woord Thibchan by heeft goedgekeurt, hy
kevrtgoed, het oor kenrt goedde redenen, door
welke fpreekwyze hy inderdaad niet verftaat
den indruk alleen gemaakt op de werktiiy
der Zinnen, maar het redelyk oordeelenoni
zoek Over de begreepen zaken.
Inmiddels geefd Job, en zieh zelven ena
gelegendheid om de leere aangaande de zinö
o p GODS Wysheid en Macht toe ce pali
Vier van deze, hecgezicht, hec gehoor,
fmaak en de renk hebben hare zitplaacs in
h o o f d , op dac zy den harflenen des te m«
zyn zouden , als by de fpringbron en winl
der dierlyke geeften : door de geheele huy!
als verfpreid of verdeeld de vyfde der zini*
hec gevoel , op dat ook de ziel zoude kono
onderricht worden van al dat gene , het v
aan het gantfche overige ligchaam gefdw
Het is het wcrktuyg van alle de vyf zinne
of zes , by aldien gy de honger of eetens-1
daar zoud willen byvoegcn, vatbaar.'voorî
eindige indrukzelen: doch deze zyn noch m
d a t g e e n , het welkwyzien, hooren, froakä
voelen, rieken noemen. De indrukzelen gf
over van de uytwcndige werktuygen, doot
leiding der zenuwen, naar de herflenen, f
de herflenen toc het verñand, alwaar de w
raat-kamer is van oneindige denkbeeldenil
meene, byzondcre, ceuwige, onveranderlyl^
over welke de ziele zelvedehcerfchappvli"^
en uyt dezelve de oordeelen vormd. D®
deze ilap van de heríTenen tot de ziele iS'
ven het bcgrip van alle menfchelyk verftai*
ons, gelyk ook de werktuygen zelve derîi
nen , längs de rcchte weg naar GOD ^
dende.
N A T U ü R K U N D E.
Job XIII. vers. z8.
Ende hy veroudert als eene verrottmge ; ah een kleed dat de inette op-eet.
Dat geen , het welk by ons is tinea, eine
Schabe, eene Motte, dat word in den Hebreeuw-
Ichen Text gnafch genaamd, het welk verwand
is met der hedendaagfchen Arabieren nß'et, in
het Meervout ufs, üfes, Meninzk. PVoordenb.
bl 3215. DochwordalKier/twelkuytdenTejcc
klaar is, niec verftaan die houc- en koorn-vreetende
motte, welke met hare veranderingen befchryfd
Lewjuenhoek Expe)-m. & Contempi, bl.
260. maar die > d ewe lke voornamentlyk de wollen
en wolle klederen rondom afknaagd en
uitknaagd , alwaarom feytobrootoi, vreetmotten,
genaamd; welk woord de LXX. hier
ook gebruiken : ho palaioutai boofper hima-
8 6 5 ;
tion feytobrooton. Ook moet aangemerkt worden
, dat het woord, het welk in den T e x t zelven
voorkomd rö^Ä^, verrOtting, vermolming>
van vele Uitleggers voor eene motte word genomen.
Ook hedendaags noemen de Poolen
door verandering van een lettertje eene motte
robak , Memnzk. bl. 4097. De toepalTmgop
hec leven van den menfch brengdgenezwarigheid
met zieh : van de fchcrpe , zoutachtige
deelcjes, word die zeer dikwyts afgeknaagt,
verceerd, ja levendig van levendige wormen,
aan welken hy ten laai llen geheel tot fpyz e word.
Bochart Hieroz. II. Deel. ,1V. Bock. kap. 25.
bl. 615. enz.
Job XIV. veriT. i. 2.
De menfche van eene vrotme gehören, is kort van dagen y ende zat 'van onruße.
By kernt voorty als eene bloemey ende word afgejneeden: ook vlucht hy als eene
Jchaduwe^j ende en heßaat niet.
De Menfch,by aldien hy zieh zelven als in
eene Spiegel befchouwd, kan zig niet genoegzaam
over zyne uitmuntendheit verwonderen j
maar ook niet genoeg zyne elende befchreyen.
Dat zelfde,het geen hemboven anderen fchepzelen
verhoogd, drukt hem onder dezelve naar
omlaag. En in zekeren zin kanmen waarlyk
zeggen, dac alle onredelyke dieren gelukkiger
zyn dan de menfch. Merk op uw ligchaam,
gy zuk zieneen zelfs bewegend VVerkruigvan
een onemdig konf twerk, maar nooit gczond op
hec gewichc, gelyk de Gcneesmeefters gaarn
gewoon zyn te zeggen, in de beweging ongelykvormig:
buisjes in aantal onrelbaar, uyt de
alderfynfte vezeltjes te zamen geweven, door
dewelke allen oogenbhk het bloed moet omlopen,
hec vloeibare afgezonderd worden. Stel,
dat 'er van zo vele millioenen buisjes een eenig
is gefcheurd , afgeknaagd , gebrnoken , verl
l o p t , te veel of te weinig inrgefpannen: uyc
ZOO vele verfcheiden vochten, dewelke door
het ligchaam vloeyen. een eenig al te dim of
te dik, te veel of te weinig ziltig, al te fnel
of te traag bewogen, inr het evenwicht met de
vafteontzet, mec een woord, niet zodanic^, als
hct zynmoef t , zal de zicktedaarzyn: zoodiic
derh.-ilven de menfch aan zoo vele ziektens is
onderworpcn , als »er dwalingen gegeven of
verdicht können worden, daiis, ontelbare , alle
ogenblik, by dag en nacht, inalleliichrftreek,
alle levens-wyze , allen ouderdom. Negcn
niaanden lang m zyne eerfte en aldcr- tedcrile Iceftyd
m de gcvangenilTe gef tootcn, alwaar in het
hem zelfs nietgegrnd is adem te haleii, alleen
daar in gelukkig, dat hy de elende van zynen
llaat rot no^^toe niet kend: hetnieuwemenfchje
door eene pynclyke baaring daar uyt gekomcn
, naakt, voor eene onoverwinnelyke
honger, ten zy hy van eiders worde geholpen,
v o o r d e k o u d e , andere ongemakken, van buyten
aankomende, bloot gefteld, ongewapend,
met eene redelyke z:ele begaafd, en nochtans
van het gebruyk vanvcrftaodontblood, byhec
toenecmen van jaren en verftand, geheel, zoo
groot hy is, bedorvcn, in den wille, gedachten
, woorden, werken verkccrd : zoo dat zieh
een overgroot toneel van elende opend, en 'er
niecs tegenwoordig is dan arbeid , hartzeer ,
rampfpoeden: elende in den ongehuwden ftaat,
elende in het houwelyk : angfte des gemoeds
voor zieh , zorg voor de kinderen. In allen
dezen zyn de bccften boven ons. vry van zorgen
, dewelke aanftonds fpyzen zoeken envind
e n , en in het daglicht komen, en voor zeer
vele min ziektens blood zyn gefteld dan wy.
By aldien wy onze oogen naar onze ziele wenden
, zoo ontdekt zieh eene fchat dierbaarder
dan de wereld, maar te gelyk verduyftenngin
hec verftand, boosheid in den wil, itryden en
droef hedcn , eene verwarde eenvoudigheit in
dcgedachten, alledingenonvolnuakr, verdorvcn.
De vereeniging van ligchaam en ziel ig
overfteigerende alle krachten der natuur en begrip
der rede, gelyk aan de webbe eener Spinn
c , welke alle vüege , alle fterke beweging
doorbreeken; eenehoepel, die ook deopenmg
Í'
f