n
f t
1 0 9 2 G E E s T E L Y K E
te vertoonen , welker hoorn ecne duyni dik ,
twee lang, en wel de flinker uytfteekendlieit
van hec voorhoofd-been langer zynde, welke
Albucafis eene Hoorn noemd, anderen Vionyßscus,
en derhalven aän de Harflenpan vaft de
F i g . A. By deze Hinde voege ik tot medegezellinne
de Hoornen van eene wilde Geite in
her Silaanfche Bofch gevangen in de maand
v a n j u n y 1698. de Fig. Ii en op dat 'er van
wandrogten niecs ontbreeke, hec Hooi d van een
wild Geitje met wandrogtigc hoornen Fig.
C . gelyk 00k het been van een klein Afrikaanlch
Hert, in de naturelyke grootre Fig.
D . alle wejke zaken ik in myn ßockvertrek
beware.
Aangaande de fchreeuwende ftemrae van het
Hert ftaat aan te merken, dat hec Hebreeuwfche
woord arag, in den T ext voorkomende,
eigen is aan hec Hercvolgens hec onderwys der
Rabbynen, Kimchi, Selomo ,Pomariits. Want
de Hebreeuwen hebben woorden j dewelke eigen
zyn aan de gehiydgevingen der beeilen ,
g e l y k Gok de Lacynen hebben. Dus berekenen.
Naham het brüllen van den Leeuw.
Schakdk het gekryfch van den Beer.
Gagnah hec loeyen van den Os.
Tzahal het hinniken van een Paart.
Nabach het blaffen van den Hond.
D e Gclccrdcnvflnonze tydeeuwen vinden in
het gefchreeuw van een Hcrc ai¿ah . ja in den
2eer godvruchtigen zielewenfch zelven van 00-
zen David de ipringbron van dac Verdichtzel
van de jagerinne hrge^ dewelke een Hert vervolgende
gezegd word hec zelve aldus ce hebben
aangelproken : alfchoon âat gy den Joop der
zonne volgd, zaltk u echter nazetten; in eene
Hinde van de vercoornde zonne verändert.
Want Arge is het zelfde dat argahy op de wyz
e der Herten te klokken. Zie de 205. Fabel
van Hyginus. Doch onderden Ouden hebben
niet alle het woord arag voor het gefchreeuw
der Harten genomen. De LXX. hebben epipothei
j begeerd , Symmachus heeft gebruykt
net woord himeireflhai, het welk hec zelfde
betekend , en in de üytlegging hoos fpeudei ela-
, '^os, gelyk een Hert fpoed, de zesde uycgave ,
hon troponpedion praßaflhey, gelyk eenfluk lands
naar regen haakt. Hieronymus en de Gemene
Lacynfche, de LXX. Taalslieden hcbbende
g e v o l g d , deßderat, begeerd. Jpllifiaris in de
uytbreiding,
. Eyute peygaioon hudacoon kemas himciroufa.
Gelyk eenjong hindetje fontein wateren begee-
Ook is aan het arag der Hebreeuwen vermaagfchaptderGrieken
tfri^^Ärt/; orexis, ap-
^í>íyí,ecensluft. Ludolf Comt». Hifi. <^tbiop.
bl. 206. begrypc alle deze zaken onder hec nadrukkelyke
woord der Hoogduycfchen lecbt
zen, ivieder Hirfchlechtzet nachfrifcbem "xaffei,
dlfo lechtzèt meine Seele , G O TT, zu
t>ir. Dat is zeker, dat, by aldien hec woord
iîr^t^-gefchreeuw becekend, hec zelve den Herten
niec älleen eigen is' t maar ook aan andere
dieren gcmeen. Joel I. 20. Ook fihreewwt
( z u l i e n ichxeçwwcn,thaarüg')elkbeeß des velts
tot Ii: "jvantde waterßroomen zyn nytgedroogt,
ende een vuur heeft de weiden der -woefiyne verteert.
Ook zyn den Grieken nog den Romeinen
niec byzonder eigen de woorden, door dcwelke
zy hec gefchreeuw der Harten zoiiden
uytdrukken. Firgilm heefc Iii. der Landb.
rudentes, kryflchehde, Oppianus Halieut. II.
B. bebruchotes, brüllende, Xenophon inCyneget.
booontes, fchreeuwende, Eußathius meykazontes,
bleecende. Lod. de Dieu den Exhiopiers
en Arabieren volgende zet de woorden van
den Pfalmdichcer dus over: Gelyk eene Hinde
opklimt naar de aßoopen der "juateren, alzoo klimt
myne ziele op tot n , anderen die afkeurende ,
om dac men toc de waceren af k l imd , niec opklimd.
Doch een Hert kan ook zeer wel ge^
zegd worden op te klimmen, namentlyk tot de
aßopen , tot de beeken uyt de bergen nederwaarts
vloeyende , tot de watervallen , zoo
dat ik niec kan zien, het wel k ongerymt zoude
zyn.
Onder de natuurelyke oorzaken van een Hert ,
iiaar water dorftende , fchreeuwende, komen
ons by Rabbi Kimchi drie ce ontmoeten ; i . Dac
het zig up dorre plaatzen onthoud, 2. verhit
word wegens de opgeflokte flangen , 3. dat
hec zyn leven, door de vervolging der honden
in gevaar gebrachc, door hec overzwemmen
van watereil beveiügt. Deze wysgerige redeneeringen
vereifchen aanmerkingen. Het hert
bemind dorre,bolchachtige plaatzen, maar ook,
dorft hebbende, de wateren, dewelke het terftond,
even gelyk een hond, die uyt de NyU
rtroom drinkc, verlaac. Dog onzeker is hecj
dat de doril grooter word wegens de opgeflokce
Slangen. De hercen moecen niet dorftig zyn,
dewelke in koude landen zig onthouden, alwaar
gene of weinige Hangen zyn. Dog echter
in deze oorzaak van de dorilderharcen vinden
fmaak Kryfofihomus, Theodore tus, Augu-
(linus, Arnobius ^ Hieronymus, Beda, Xenophon
Geopon. X IX. B. 5, kap. Theophralhis Cauf.
I V . B. 10. kap Plutarchus in zyn Boek, ofde
ziel enz. c_y£lianus Hiß. Vlll. B. 6. kap
Jof^h.Joodßhe oudh .W. B. 5. kap. Nicander
m Theriac. vers 140. anderen. De meeften van
deze willen, dat de flangen uyt de fchuylhoeken
gehaalt worden door den adem der herren,
j a dac de hercen door ouderdora vervallen uyc
hec eeten van flangen weder ftcrkte verkrygen.
Dus TertiilUanus .de Pallio kap 3. Bafîlius over
P f . X X V I I I . . Ook oncbreekengene Nacuurkundigc
redenen. De flangen bezicrenveelvlug
zouc, waar door hec bloed verdund zyndc ce
fneldcromloopt, waar uyt dorft ont i laat ; maar
oük
N A T Ü U R K U N D E .
ook hebben zyolyachtigc, fljmachtigedeclea,
deivelke hctaldcrbeftevoedzclverfchaffen; ora
\yclkc reden hec nangcn vleefch tot groóte nucrigheid
voor die ecne kwynende koorts hebben,
bevonden word. Een Hart door den honden
gcjaagt, wanncer hetzigvanbovennederwerpt
mwareren, rivieren, meiren, ontkomt niet alleen
de lagen zyner befpringers en de gevaren,
maar herfteltookdekrachten, vermoeidgeworden
uyt cene al tegror.tedooreniiytwaall"eniing
door eene fchielyke toefliiytingderzweetgaren.
Men leeze Xtmfhon Cytugit. Ariflu. Hifl.
V I . B. 29. kap. B«dxmover de Hartt-jagt.
D e gelrgendheid om over dezen T e x t van den
Pfalmdichter te redeneerenisgemakkelyk. Een
Hart gejaagd zynde worden zeer fchielyk bewoogen
200 de vioeibare als vafte deelen, de
ademhaling word fterker, vele geeften vervlieg
e n , de dorft word aangeftooken, uytgedroogt
zynde de klieren van den hals en kcel , welke
dorft tot medegezellinne heeft de begeerte tot
ftroomend water. Zoo dat wy niet genoodzaakt
zyn met den Thalmiidiftcn een waterbegeerend
Hart naar een wonderwerk te verzenden,
ofdeflelfsgefchreeuwnaarovertollige werken.
Eene Hinde, zeggen deze verdichtfelfchryvers,
is het aldcrgodvruchtiglVe beeft van
allen. De Beeften des velds na dezelve toevluchtneemende.
en voorbidding verzoekende,
fteekt de hoornen (dehoorndragendejazeker^
in eene kuyl met vlytuytgehol t , fchreenwttot
G O D , Word verhoort, verkrygewarcrcn uyt"
den afgrnnd, dewelke den dürftigen dieren rer
verkwikking dienen. Op dusdanige wyze nia-
1 0 9 3
ken dezebelachelyke üytleggers uyt het gef laut
der befneedenen van een Herl of Hinde Mofes
o f Elias.
Imand Ibnde können vermeynen, datde beeften
des tedorftiger worden, hoezydoorrallcr
loop gedreeven worden, maar hy zal zig ten
eenemaal verwonderen over de SumgEitm ten
cenemaal niet dorftig zynde, dewelke nogtans
m fnelheit alle beeften uyt het harte of geitegeflacht
overtreffen, en by wintertyd, fchoon
met droog voeder gcfpyf t , nochtans nieis drin-
Ken, of van de fneeuw lekken. Ten getuyec
necme ik het zeer zeldzaam verfchynlfel, eegrond
op de aanmerkingen van den zeer DtSrervarenen
en Alderbedreevenften Raadsheer van
het Zurichfche Gemene-beft Caffarns Wcnnmütr,
mynen zeer geeerden Gunftbewyzer,
welke hy geduu rende de loop van 20. iaaren
heeft^gedaan. Een vooiftel grooter nafpooring
D e Ueeftelyke toepaffingvandezen T e x t zal
my met ophoudcn. Die gene, dewelke in de
gegeve üytlegging fmaak vind, diezalhetniet
zwaar Valien, by een dorftend Harttevergelyken
eene Ziele, aangeftooken door de liefde
tot G O D , gejaagd door honden, vervolgers,
g e p r a n g t , onder de hand van den kaftydenden
G O D vermoeid, aamachtig. angftvalligl
y k begeerende en hakende naar de levendigc
wateten vloeyende uyt de altyd loopende bron
der Godddykc^vertroofting. Gelyk een Hert
•Jcgfmi'Mnaade'jiaterßroomen; afzoßhreetiwt
myne 'ziele tot U^ g GOD.
P i a l m X L I V . vers io.
"'ZasßJiriSilf'- i w ^ , , ,
fpreekftyl der Voorzeggers, in woningen der
DrakenJez XIII. 21. X X X I V . 13.Jer.IX Ti
X . 22. X L IX. 23. LI. 37. Maleach. I 3. a!:
waarom Aquila bmmekoom Thannim ottrgtzct
heeft en tofoo aoikeytoo, in eene mkwomdephats
Dit IS zeker, dat David door tierpletterine in
eene piaatze der Braken, en bedekking met eene
dopdfihadtr^'e, verftaat wreede vervolgingen
onder dewelke echtcr de Kerke G O D S de moed
met laat ter neder zinken. Ons herte en isniet
achter'jiaansgeteert; nog mzeganggeweeken
van uw päd. vers. ip.
In de Gewyde zoo wel als O n g ewy d e Schriften
, het welk ik bereeds raeerraalen hebbe te
kennen gegeven, raoeten door het woord Thannim,
Draken^ niet verftaan worden die gevleugelde
twee o f viervoetige beeften, dewelkehet
verdichtzel van het gemeene volkverbreid, en
de vaardige hand der konftenaars fchildert ,
maar flangen van eene zeer groote ligchaamskronkeUng.
dewelke zig doorgaans in woefte
plaatzen onthoiiden. Het welkookdcredeis,
dat de aldervolkrykfte Steeden en Landfchappen
door GODS rechrvaardig oordeel gezegd
worden te zulien verändert worden, volgensde
P f a l m X L V . vers 5».
Alk ime Ueederen zyu Myrrhe, a,de Ahe, ende Cajfie-, uyt de elpenhmie Paki
zen, van waar ^ » •verkyden.
7 " gc ' y k d cme n - van dezen alien zyn of verandering, ofender,
her^ft ff ? 7 '" S " ' ^ <1= i ™de rhe v i g , ' zeer dikwyls overbezwaar.
bergftoften, de planten, beeften. endenamen 1 l y k , of ten ecnemaal nict. uyt dediepfteduy.
ftcr.
.. Jj
I I