G E E S T E L Y K E
996
gußintis: dai ziillen uiy mijfcbien denken, om
dat de ravens tot GOD roepen, om dat Hyhaar
fpyze geeft ? Denkt dat met, dat eene onredelyke
ziel GOD aanroept e. z. v. Hierom is her,
dat den Kerken Leeraars een verblomde zin heefc
bshaagd, in welken de r ^wn z y n de Heidcnen,
de jonge raven de Kriftenen. Ik zoude liever
willen, fciy aldien licc geoorloofd isceverklären
door leenipreuken, dar GOD gewilc heefc ten
voorbeeld fteÜen uyt her vogel geflacht niet de
alderfchoonfte voor het gezichc door veelverwi^
e vedercn, niet de alderfmakelikfte om te
eecen, niec de alderfraaifte voor her gezang,
niet de beroemdfte boven andere door fterkteof
grootte, maar eene onreine, met eene zwarte
kool getekende, rave, en als met de vinger aanwyzen
onsraenfchen, vannatureonrein, tegen
GOD wederfpannig, en Deflelfs altydalderbefte
en aldervoorzienigfte Zorge aantoonen. Die
wil, verkieze deze zelvc Leenfpreuk -.dezelve benadeelc
den zin niets, namenclyk den leccerlyken,
aan welken wy den yoorrang geven, dewelke
hier ter piaatze niec minder op den raven
p a f t , daneldersopiceuwen, woud-ezels, paarden,
arenden, Struys-vogels. Eene plaats uyt
de gelykluydende zet gewicht by Matth. VI.
2 6. Aanziet de vogelen des hemels, dat zy niet
en zaeyen, mg en tnaeyen, nogen verzamelen
in de jchuere, ende wwe hemelfche Fader voed
nochtans dezelve y en het welk volgdzoo in dez
e plaats, als Luk. XII. 24. bywyzevangevolg:
hoe veelgaatgy devogeJenteboven. Niet
alleen 00k fchreeuwen de jonge ravens tot G O D ;
maar zelfs de jonge leeuwen, briejfchendeomeenen
roof, ende om hare fpyze van GOD te zoeken.
i'f. CIV. 11. Ookfchreeuwtelkbeeßdes
velts tot K: WÄBi de tvaterßroomen zyn nytgedroogt:
ende een vyer heeft de nsjeyden der woe-
^m verteert, Joel. I. 20. Zeer aardig fpreekc
Theodoretns van het raven-gefchreeuw; de natuur
der ravens is redenloos, ook roepen zy den
Schepper niet aan op eeneredelyke -wyze, maar
hetgeroep het ivelk zy geven is eene begeertege-
Jyk. De fpreekwyze is overdrachcig des te fraaier,
om dat, daar andere zingende vogels CODE
loifpraken opzingen en voor genocen weldaden
danken, de rave metzynefterkeenfchreeuwende
fl-em roepende den bedelaar fpeelc. Dus gewaagt
zySiianus Hiß. II ß. 48. Kap. van de
Ravens zieh by de Nyl in Egtpce onthoudend
e , dat zy door haar onbefchofc gefchreeuw
van de voorby varende fchippers als eene almoeiTe
afvorderen. En by Hefychins hkorazai, door
een woord van de rave afgeleid, het zelve als
agan proßipareyfai door ondeTd^xni^timzQkin^cn
bidden, eveii als de ravens, dewelke rondom
dehuyzenvliegen, en nieteervertrekken, voor
dat zy iets weg geroofd hebben.
iVlyns oordeels word 'er in de fchoolen der
Rabbynen en Arabiers eene nodeloze vrage verhandelt
over de ravens, waarom h^JobiinDa-
W g e n e volwaffene, fchoon zelve uok honge-
rig, tot GOD roepen, maar de jonge? 7,ig
daar hoedanige^/i?/«» dat zy makcnl
«fr in Capituhs kap. 21. De ouden, als zv
hare kiekens nieuw uytgebroeid, en nog niet
zwarcverwig, befchouwen, erkennen dezelve
niet voor hare jongen, maar van ilangen, der.
halven verlatcnzy dezelve, en deze zouden ver.
gaan, ten wate GOD-¿elf fpyze toebereidde'
e n w e l , gelykK.. J'rt/öWiJzegd, vliegenofmug'
gen, uyt de diek zelve der ouden voortgekl
raen, dewelke van zelfs in de ftrotkeelen der
jongen V liegen. Dus redeneren wysgeeriglyk Ahm
Ezra,Kmchi,\xyt denArabieren//ariWai,^/^4.
ziiin, Damir: welken onder den Kerkenleeraren
zyn gevolgd Kryß/ßh.firm. de Elia. Olmpiodor,
in "Job. L. XXX, Ißdor, Orig. L. Xll.
c. 7. Ca(fiodorns tn Pfalmos, aan welken de
naam van Hieronymus is te onrechc gegeven,
vergroot hec wonderwerk, den jongen der ra'
vensten voedzeldendaauwgevende. Wie, bid
ik u , zoude geloofd hebben, dat 'er in een ravens
neft ZOO vele vliegen of muggen geborea
worden, als 'er genoeg zouden zyn om de jongen
ce voeden ? Dat deze zelve vliegen uyt eigc
bcweging in de kcelen der jongen invliegen ? Dat
de ouden haten hare jongen om het gebrek der
verwe nog niec tot hettoppuntder volle zwart.
heit opgeheven, gemeen aan dejongenvanalle
andere vogelen ? dac de teelders wederom ko
men, als de jongen genoeg zwart zyn geworden»
Nademaal een igelyk weet, datelkdier, boven
anderen , de jongen van hare zoort beminnen.
Eptcharmiis by La'ertias inhetleveavaa
Plato:
- - - Kai gar ho kuoon kuni
Kallißon einai phainetai, kai bous boi,
Onos d' omo kallißon, hiis d' hiii.
En Cicero de Nat. Deor. 1. B,. Of meed
gy dat 'er eenig beefi te Und öfter zeeis, het
'welk niet op het hoogße door een beeß van zynt
zoort vermaakt word? Het welk by aldien zoa
met wäre, waarom zoude een Stier niet fierkkgeeren
eene merrie te befinngen, een hengfimt
koe ? Zytgy van oordeel dat een Arent, of t eeiiv,
ofDolfyn eene gedaante, als de zyne meer zoude
achten? Ja zells Jobs Text te recht inziende
zal het blyken, dac niec de jongen eerft nieuw
uytgebroeid tot GOD roepen. die gern koß
hebbende dwalen, by gevolg bcreeds vohvafleader
geworden: dat alzoo in du y gen valt alle die
toertd der Joodfche Verdichtzeien, legenden,
ea Uytleggingen , gelykookdieder Arabicren,
en welke de Oudvaders aangekweckt hebben.
Ook leeraren ons die gcne, dewelke zig op de
Vogelen verftaan, dac niet de kiekens, nuar die
jonge raventjes van de ouden verlaren worden,
dewelke hebben beginnen uyt te vliegen, vlug
ce worden. Anßoteles Hiß. IX. B. 31. kap.
van de Kraai: Deze alleen voed eemgen tyd ook
de vliegende Jörnen. Alle anderen van dczehe
zoort
N A T U U R
zoort ßooten de jongen uytdeneßen endwinge-.
haar te vliegen, gdyk ook de ravens
hare ßerke jongen ver der wegjagen. Deze dan,
dewelke door rondomvliegendwalen, zullende
koil Zoeken fchreeuwen, als of zy over den ou •
deren, van naturelyke liefde ontblood. klachtenuytftorteden,
In deze harde hongersnoot nu
konic GOD haarte hiilp, niec door een wonderwerk,
maar volgens wettenindenatuurvaft
geftelc. Üvertollig eyndelykisde vrage, waarom
dat 'er in den Texcmeldingvanjonge, niec
van volwaflen ravens melding gemaakc word?
K U N D E . 991
K R I S T U S gcwaagd Luk, XU. Í4. van de
ravens, zondcr onderfcheidvanouderdom, dat
zy nog zaeyen, nog niaeycn, en nochtans van
GOD gevoed worden: en Matth. VI. 26, van
alle de vogelen: ja deze byzonderevoorzienigheit
GOUS ftrekt zig nyt tot de muITchen,
vogeltjes onder alle andere het mecft veracht.
En waräen nitt twce rmifchkns omeenftmmrsr
hti -verkögti ertde met een 'van dezen en zdop
de aarde vallen zmder uwtn Fader. Matth. X.
29. Zie Bochan Ilierozaic. II. D. IL B. i t
kap. 203. bl.
J o b X X X I X . verf. 4. j . 6. •).
Weet gy den tyt van het baren der ßeengeiteni hebt gy waargemmen den arbeid
der binden >
Zult gy de maanden teilen, die zy vervullenl en met gy den tyt van haar
baren >
Als i,y haar krommen, hare jongen met velfplytinge voortlrengen, hare Imertin
tgtwerpen i
Kare jongen •worden kioek, worden groot äoor het horn, sy gaan uyt, ende en
keeren niet nieder tot dezelve.
O p het dootluchtig Schouwbutg der Werken
GODS verfehynd hier eerftelyk het viervoetig
dier ]aal, waarvan zommigen maken een hert,
anderen eene binde, anderen een reebok, ande.
Kxi^critifleengeite, 'wiUegeite. Van dir beeft
Word ook gemeld i . S am.XXIV 3. enPf CIV.
i8. alwaar geleezen Word het Meervoudjiee/ijw.
Bochart houd het voor zekere wilde bokken
met lange breedehoorens, ibiccs, Hieroz.l.D.
HL ß . 23. kap. de redenenhebbeikuyrgelegd
op I. Sam. XXIV. 3. Zoo dat ik met dezelve
nu op te teilen gemakkelyk zoude können
uyrfcheyden.
Het ander zoort van beeilen, van welke in
den Text melding word gemaakt zyn ajaloth,
harten. Omtrenc deze gaac hec onderzoek, hec
welk Job uycftaac, en afzonderlyk omtrenE de
tyd der baaring, van dewelke ftaac te weeten,
dat dezelve waarlyk bekend is, en miffchien Job
2elven is bekend geweeft. Maar alhier moct
verftaan worden niec zoo zeerdekennisvanj^ci
of andere menfchen, maar de kennilTeGODS,
^n DeiTelfsaldervoorzienigrtezorgecnfchikking
in hec werk der voorcteeling; alwaaromdeGrie-
Ken deze woorden cholel ajaloth thifmor, hebt
waargenomen de dragt-tyd der hinden ? dus
vercolken, ephulaxas de oodinas elaphoon ; hebt
¿y bewaard aetwapen der'hinden ? Wanc Scha-
^ar becekend 'waarnemen en bewaren. Wanc
"^ene hinde is bloot geftelc voor zoo vele lagen
gevaren» zoo dikwyls door de jagers nageipeurt,
door zoo vele ip''ongcn haar zelve en de
Bruche in gevaar bcgevende, zoo dat het een
^vonde^werk zyn zoude eene hinde het zyleven-
•^ig» of niet ontydig barende, of jonge hinden
m het leven blyvende, reo zy GODdoorzyne
byzondere voorzienigheit en bewaring niet daar
by ware. Daarom zegdKrifoßhomuszeer ir^zizeer
gepaft heefc hy gezegd, hebe gy bewaart ?
frant nademaal dit beeß altyd op de vlucht is.
en in vreeze, enang(i, altydfpnngt, en kuppelt.
hoeishet, dai het niet nusbaard, maar
voldrage vmcht word in het licht gebracht? Voorwaar
de aidervoorzienenfte bewaring niet alleen
in de hinden, maar in de baring van alleandere
dieren en menfchen is te aanbidden, zoo dac
wy niet genoodzaakc zyn toevlucht te nemen
rot de fchandely ke Legenden der Joden, dewelke
K. Levi en R. SolomOnbybKngcn, datdebinnenfte
opening van de baarmoeder in de hinden
zoo naauw is, dat de baaring niec alleen bezwaarlyk
zoude zyn, maar cen ecnemaalonmogelyk,
cen zy dat eene flang van G O D gezonden,
de vruchcafhaling namentlyk zeer wel
verftaande, dezelve opening door daar binnen
te kniypen wyder maaktte. De Beeften-befchryvers
verbalen, dac hec kruyd Sefeli den
hinden dicnd om her anders zwaar baren re bevorderen.
Dus Cicero II. Boek, de Nat. Deor.
En de binden zuyveren een weinigvoor het baren
zig door zeker kruydje i het welk Sefelisgenaamd
word. Die ondercekcnen Plinius V'Iii. ß. 4 j
kap. XXV. 8. kap. XX. 5. kap. c^lianus
Far. Hiß. XII. ß, 35. kap. Ikverzwygeanderen,
cn zulks zoo veel re liever, om dac die
overlcveringen onzeker zyn. Jnderdaad by aldien
hec kruyd Sefeli zoo noodwendig ware cot de
baring, zoude het niet zyn omgekomenmecalle
die hiiidcn, dewelke van dat kruyd verileeken
waren, ol" in Landgeweften lecfden, daar hec