jíl 'IIB»
Sili .
1028 GE E S T
dezelve zig opendoed vrcezc aanjaagd diezulk}
zien of daar by ftaan. Hier op flaan die dingen
, dewclke van de kop en bek opfperring
van de Krokodil Jchilles Statins fchrytd: D.
kop is onmidddyk am de rus -verlmoiä, zonda
tuffchen komm van eene hals, en de opemng of
de gaping der keele ts verfchrikkelyk, de opfperring
van de bek byna het gehele kakebeen door uitgerekti
zoo dat het hoofd luel kangezien worden
als de ßnoeltoeis, maar opengefpert zyndt
fchynd het gehele beefl, gapende naa den biiit,
niet dan geheel en al een bek. Petrus Martyr
maikt melding van een Krokodi l , welkers keel
7. voeten wyd was, Hieroni vergelykt Martialis
111, B. Puncd. 90. een oud wyfmet eene
grooce mond by eene Krokodil,
De NyWehe Krokodil by wwe mo\
gen vergeleken heeft maar eene engt
En waarom znuden de rygen der tandengene
verfchrikking aanbrengen ? van dewelke 50. in
getal zyn , volgens het getuygenis van o<£"-
hanus, Gcfsnerus , Damire, en wel byna de
evenredigheit van het overige ligchaam te boven
gaande , eenige boven uycfteekende, anby
eengevoegd, en welker
dan van dolle honden, ver-
' tanden is kamswyze, wat
hy hartnekkig vaß. Mardewelke
hem boven
Achilles Statins zoo
deren zaagswyze
beete niet minder
giftig is. De reg
hyaangrypt, hon. _
ceilinus. Daar zyn 'er
de 60. tandei
vele, als 'er dagen in een jaar zyn. Jlkazuin
200. Abuhamed, een Spanjaard, 80. Laten
'er 60. genoeg zyn, welk getal by c^l ianus
. B. 21. kap. byna geheimryk is, wanc hy
X.
zegd,
, dat de Krokodil 60. dagen in de baarmoeder
draagd, 60. eyeren legd , dezclve in
60. dagen uycbroeid , da: dezelve in de rüg
60. wervelbeenen heeft, 60. dagen in het
kraambed is, 60. jaren leefd , 60, canden te
hebbcn, alle jaren geduurende 60. dagen te vaften.
Damir voegd hier by 60. vleefchelyke
Vermengingen. De raeeile zaken miíTchien by
vergrocting gezegd. Dog ook met gene minder
verfchrikkelyke rygen fanden en niymte
van bek praalc de getande JValvifch -van Ha-
Vers 6. Z'eer uytnemende zyn "zynefierkefchilden,
eJk eengeßooten als met eenennaauwdrukkendenzegel.
Vers 7. De een is zoo na aan
den anderen, dat de 'wind daar met en kan tuffchen
komen. Vers. 8. Xy kkeven aan malkanderen,
zy vatteden zig 't zamen, datze zig
niet en fcheiden. Gy kond alhier de fchilden ,
ichubben , en derzelver aldernauwíle zamenvoegingen
zien vergeleken by fchilden . mec
dewelke de gehele rugge bedekt word.
woQrden brengen Bootius toc die engti
hy gereed is om het leger van de Wal
verlaten, voor welke hy ftryd,en voor
ne andere iiyikomft ziet dan door ecr._
fpreukige toepaíTmg op eene geruftc wyzi
leven, zoo veilig, als of dezelve cveral
E L Y K E
fchilden of fchubben of harnaíTchen was bedekc.
Dog een igelyk ziec wel , dac de woorden
van den Texcnaar de letter zyn op te vaiten.
A l w a a r o m b l . 171. eene andere
uytvluchc vind , door welke hy de getande
Walvifch , maar ten eenemaal van fchubben
ontblood , mogte behouden Aphike magtnim
zyn fierktens der fchilden, ßeeniz'ige, vaße,
harde fchilden, namentlyk de tanden, welker
rygen een weinig te vooren genaamd wierdea
fchrik aanbrengende: dat in deze fraaye, heer.
lyke, vooruytfteekende, uytmuntende tanden
de cieraad , verdediging en befcherming yaa
den Behemoth , by uytllek zoo genaamd, is
gelegen , gelyk in een fchild voor die gene,
dewelke zullen ten ftryde gaan. Dat deze rygen
der tanden. dewelke 52. in getal en twee
ponden zwaar zyn als door een zegel zyn ge«
flooten, ZOO naauw zamengevoegd, dat nauwelyks
de wind ot de liicht door dezelve zou.
de können doorwaeyen: zoo dat men d;
zoude können paflen het zeggen van
Halieut. V. ß . 325. vers.
op
Een ander zal zig verwonderen over de tanden
in eene dubbelde ryge,
JVelker hardefcherptegeenglinßerendzwaard
overwint,
En de dichte ryge
Deze
, dac
nfch tc
zig gc-
: leen-
Deze tanden , dewelke alleen maar in het
benedenfte kakebeen zyn, en derzelver verband
mec het bovenfte befchryfd Clnßus by
Nieremberg Hiß. Nat. 61. kap. maar van een
kleinder dier, dusdanig; Het bovenfie gedetU
te van de fnuyt van het uyterße einde tot aan ¿(
oogen toe is gevonden van 15. voeten te zyn,
het verhemelte zelve daar'^in was voor zien met
fwee en veertiggaten of holligheden, dat is,aan
beide zyden 21. om te ontfangen zoo vele tanden
tan het onderße kakebeen vaß zynde^ dewelke
de grootte eener duim van een zeer groot en
\ fierk man hadden. Gewicht aan deze uytleg-
; ging, en toepaflingop den Leviathan, Walvifch
, voegd hy daar by , om dat van vers 4.
tot 13. de muyl en het ligchaam van den Leviathan
, en dciielfs deelen befchreeven worden.
Alle deze dingen zyn geleerdelyk, en
bekwamelyk, by aldien daar niet tegen ftond
de vergelyking van de tanden by fchilden, by
welke men inderdaad de fchubben van de Krokodil
zoude veel bcter können vergelyken.
Vers 6. komd voor het vjooxà gaavah , het
welk verfcheide uytlegging toelaatj daar zyn
' e r , dewclke het overzetcen door elatio,ßiperbia,
trotshetd, hovaardy der fchilden, gelyk
wy Zurigers , Pracht dei- Schilden. Aqvik
cn Hieronymus hsbbta Sooma, ligchaam, rug
der fchubben, of gefchubde ru^ge, gelyk^iV
o o k j c z . XXXVIII. 17. de r ; ^ « betekend.
Doch Hajaus, gelyk wy gezien hebben, de
ßerk-
N A T U U R
fltrkte der fchilden, tn Men Esra, detmdenzyn
ßerk aUfchüdtn. Waaclyk dat tanden ondcr de
wapenen geteid worden leeraren doorgaans de
aloude Schry vcrs. In'i aangehaaldc Vers is chotam
tórnaauwdrnkkendzegel, De
LXÄ.lchynen voorfehatamtfar gelezen te hebben
chotnm tfur, een zegelfteen.terwyl zy'toverzeiienfmiritiitUthm,
op welke oudstydsdezegels
gegraveert wierden. Dog by andercgelegcntheii
zal aangctoond worden, dat de ftcen Smiris
door cene andere naam is uytgedrukt gcweelh
Vers 9. Elk een z m mezmgen doed een licht
fihynen: ende zjne cogen zyn ab de cot mieden
des dagcruMs. Dat is, uyt eene onderllelling,
de Krokodil niell met eene zodanige kracht,
als of 'er vuurvonken flikkerden; en wie wect,
of met by nacht de ademhaling der Walvifch
met geweld uytgejaagd , even als eene Morgenftcr
derondomleggcndelucht beider maakt,
het welk wy zien uyt de wryving der karten,
het kämmen der hoofdhairen in vele menfchen,
de fchuuring van verfcheiden ligchamen. Ock
Jeeraren waarlyk de üoffeheikundige proefnemingen
der hedendaagfchen, dat 'er geen dier
is. ja geen deel van een dier, tot zeTfs de af.
gang toe, het welk in de diepte gene ligtaan.
brengende kracht heeft. En miilchien nieft de
Krokodil daarom te Herker , om dat dezelve
dikwyls naar de Zon zier. Reeds in voorgaande
tyden heeft Arißcteles Prahl, fect. 32.
IV. ß. dat de niezing door het aanzien van de
Zon verwekt word, hoi pros ton heylwn blepoules
plalrmlai nullen. Öok ondertekent dir en
de ondervinding, en de rede, gegrond op de
overeenftemming van de neus met de oog-zenuwen.
Van de Krokodil nii, dat die dikwyls
naar de Zon zier, ja zelfs in die geftalte
de bek wyd open fpert hebben wy tot getuvee
StrahoXVll. ß heyliacbcntaikecbeymtes.Jiliamis
, anderen. In de befchryving van de
oogen der Krokodillen hebben wy de alderondile
Schryvers der Egiptifche zaken wonderlyk
met Jolt overeenllemmende. Deze zyne oogen
zyn als de oogenleeden des dageraats. En tíorus
Hieroglyph. I. B. 6,-. kap dat de Egiplenaars
den Morgenßond hebben afgefchetll:
door het zinnebeeld van Krokodillen oogen, om
dat iemand eerder de oogen van dir beeil: van
de grond van het water ziet blinken, dan het
ligchaam zelf Anatoley» legontes, dno ophlhalmoits
krokodeilou zoographoußn , epeideyper
C lees epeidey pro ) pantos foomatos zooou hoi
ophthalmoi ek tou buthou anapbainontai. Gelyk
de iVIorgenilond voor den opgangder Zonne
Word gezien. Maar by aldien wy Ilerodotus,
Arifloteles, Plinius, Solinus, Ammiamts
hooren , worden de oogen van de Krokodil
in her water verzwakt, op dat hy bny.
ten het water fchcrper gezicbt zoude hebben.
Zoo dichten ook de oude Poeten van de Zon,
dat dezelve met eene vernieuwde glantfch uyt
de wateten verryft. By aldien die beeil in de
K U N D E . 1 0 2 9
open lucht een fcherp gezicht heeft, en tey
athriey oxuderkefiaton , by Herodotus in Euterpe,
zoo moet het niemand vreemd voorkomen
, dat de oogen van de Krokodil by de
Morgenllond vergeleken worden. Dit vers
waar over wy nu handelen, fchynd minder tl
paflen op de Walvifch, by aldien her waar is
het geen e^l ianus H,fl. II. Ii. 13. kap en
anderen van dezelve fchryvcn, dathyofnooit,
Ol zoo zelden zig van zyne oogen bediend, dac
hy by afwezendheid van eenen wegwyzer zie
regende klippen ftoot, of op ftrand word ge?
worpen een ver-vaarlyk wanjchepzel, mismaakt,
overgroot, 'jiien het licht is ontmmen. Drt is
zeker, dat der WalviiTchen oogen klein zyn
n vergelyking van het overgroot ligchaamsgevaarte,
cn dat Albertus Magnus ten eenemaal
by vergrooting fpreekt, wanneer hy fchryfd
dat het rond van delfelfs oog van die grootte
IS, dat 15. menfchen gemakkelyk daar in können
zitten. De heftipte grootte van het oog
zie Printblad XVII. Dog in dat zoort van
Walviflchen, het welk Hafxus voor den Leviathan
crkend, vind hy iets, datopden Text
paft, oogen van eene voet groot, en die blinkende.
dewelke men derhalven zeerbekwaam
by de Morgenllond vergelykt, als dewelke
doorgaans by den Dichters genaamd word
ilos, rhodopeyckos, rhodopeplos, rho-
, aanzienelyk door eene roosverwige
foesver"s;ige hoofdhairen, oppurpere räderen
gevoerd, en hoedanige zoort van namen
nieer zyn. Leviath. bl. 190.
Vers 10, Uit zynen mond gaan fakkelen .-
vunrige vonken rakender mt. Vers 11. Uit
zyne 7ieiisgaten kamt rook vocnrt, als uit eenen
ziedendinpot, cnderuimekttel. Vers 12. Zynt
adem zoude koolen doen vlammen ; ende een
"Jamme kom mt zyne mond voort. Hier vertoond
zieh klaarder de Morgenller, van welke
ik boven melding heb gemaakt Alhoewel
deze woorden iets groorfpraakeliks bevatten,
en het niet kan worden begreepen, datdeadenx
van den Leviathan zoo vunrig is ; dat dezelve
koolen zoude können aanlleeken, zoo oordee-
Ic ik echter, dat men van den letterlyken zin
niet moet alwyken, en de verklaring alleen naar
leenfpreuken verzenden. Iets diergelyks leeft
men van het Rivierpaard by Achdles Statms:
zeer wyde neusgaten, en -ommge rook even als
uit eene uuurbi-on blazende. Zoo ook Eufiathms
Antiochenus: Het heeft eene openflaande
. vuurige damp als uit eeneoven nitblazenbeide
deze beerten, het Rivierpaard, en
de Krokodil, na dar dezelve eenigen tyd onder
water zyn gewceft, geen ademtocht meer
hebbende, blaazen eene fterke adem uit, en die
fchielyk hygende, en miflchien te gelyk licht-
^-ende vonken. Ik kan wel van deze zaalc
:ts zekers zeggen, doordien de aartvandusdanige
woefte dieren ons niet ten vollen bekend
Den Qvcrberoemden Haf^us komt bladz.