\oo6 G E E S T E L Y K E
perhcit en kracht, van ligchaam ea ziel. Beide
dcze deugd vind hier plaats, dir onderfcheid
alcyd zynde in acht genomen , dac de drifcen
van her peerc te verftaan zyn in eenen zin op
onredelyke dieren paffende. By den Dichteren
worden geroemd flerke peerden , fterk in
tweederlei zin, fierke m daj>j>ere Fm'<ie«,maar
klocke enßerkefiteren Lucret. III. Boek.
. - - JVat zoiiden de bokken mit bewnde
leden können doen dat gelyken zoude in
den loop tegende kracht van eenfierk$eei-t i
E n i n h e t l V . ß. vers 984, .
H^ant gy zult flerke peerden zkn, als de Jedcmaten
zuUenleggen,
Nochtans m de droom z'jjeeten
VirgiUus XI. B. van Eneas.
- - - jyat ZOO heerlyk, by aldiengy eene
vroutv 11 vertrowwdop een moedig peert? •
Jufomus van het peert van Augufius in de
Grafßhriften der Helden:
hangzaam van deßagboom körnende de eerfte
renloopen doende,
Dapper om in te halen de voor uyt gelopen
peerden.
Hierom is het 00k by den Egiptenaren een
zinnebeeld gewseft, gdyk de LeJitiv (Klemens
Jlexandr. Strom V. ß. ) van fterkte ,
ZOO her paart der fterkre, van dapperheit en
verzekercheit. Ook ontbreekt het peert gene
fterkce des ligchaaoß , welke het zelve ora te
dragen, te trekkcn, te lopen diend
Kondgy,das fpreekt G O D verder tot Job,
zynen h^.s met dondcr bekleeden ? Het woord
ragma ly d wederom verfcheide becekeni s, Arias
met de raeeften , insgelyks de Zur igfchen, in
de eige betekenis donder , hltr gebriefch, gehinnik,
het welk even als donder uyt de ftrot
van een paart uytberft. Tegen deze verklaring
had zieh Boot in het eerften aangekant , om
dat hetwerktuyg van de ftem niet eigentlyk is
tzavaor de hals , maar zaron de ftrot. de keel.
Pf CXV. 7. Zy geven geengelüyt door bare
kele, bignaram. Jez. LVill. 1. Roept uyt der
kele, bigroz. Ook word nergens in de gehele
H Schrift gelezen datdcfpraakkomtuytde
eigentlyk ZOO genaamde hals, t enz y Pf. L X X V .
6. alwaar de godloozen vermaand worden niet
te fpreekenmetftyvenbalze, betzazzaor: dog
ftaat hier aan te merken, dat met harden,ftyven,
wreeden balze te fpreeken niet ziet opden
werktuygen der ftemrae, maar op een hooghertig,
hardnekkig gemoed wy Duytfchen met
nadruk halflerrig. Verder ftaat aan te merken
het -i/oordhathalehbifih, hetwelkeigentlykbetekend,
hebdgy aangetrokken, namentlyk her
p e e r t , welke fpreekwyze met het gehinnik ten
eeneraaal genezamenhangheeft: derhalvenverftaan
wy met grooter recht ragma geen gebriefch,
maar de maanen, dewelke de hals vao
het peert vercieren. Ovid. Metamorph. XIII
ß . 8. verdichtzel.
Een peert is lelyk, wannter de maanen degek
hals niet bedekken.
D e Wortel ook ragnam betekend nietalleea
donderen, maar ook hoog zyn. Zoo word eene
paarde-mane van de Grieken °tnxiTCíú lophiey,
om dat dezelveis entoolophoo, indetopkruyn'
O o k fchynen de Griekfche Overzetters deezeii
T e x t v&njob aldus verftaan Ce hcbbenf»¿¿/a/tfí
tracheyloo autou phobon, bebt gy zynen hals vreeze
aangedaan ? alwaar miffchien voor phobon
ftaat te \tztnphobeyn, nu is phobey de maanen
van een peerc o í leeuw. Men kan ook inder«
daad gemakkelyk vermoeden, datdeH.Schry.
ver m deze breede befchryving van een peerc
de maanen niet zoude vergeten hebben, als dewelke
een voortrefFelyk cieraad zyn voor een
p e e r t , waarom doorgaans de peerden van den
Grieken genaamd wotácnkalUtricbes, otriches,
kuanotricbes, purrhetrices, batbutricbes, kuanochatai,
cbaiteyentes. Ook zyn oudstyds de
maanen een onderfcheidend merícteken van eei
fchoon en edelmoedigpeertgeweeft, maarook
nog heden.
Gene kleyne maane, dikke, gedronge, wat
gekroeß, naar de rechter zyde met dünne hark
hayren in een gevlochten by Varrò de Re Ruß.
I I , B . 7.kap. -
Virgil. Landbouw III. B. Eene langerfiaart
en maanen. Pallad. IV. B. i j .kap Hiervan
daan het verdichtzel van Sophocles in Tyriis,
dat een peert fchoon van hals e n k o p van droefheid
fterft, als het van zyne maanen beroofd
word. Uyt al het welke blykt, dat de Text
dus gevoegelyker zoude hebben können over»
gezet worden: mm collo ipßusjubamaccmmodabis
? of indiiißine Collum jubí ? Haß du das
Pßrd mitßeiner Halsmane bekleidet ? Hebt gy
het peert met zyne Halsmane bekleed ?
Vers 20. Zultgybetkroeren alseenenßprittkhaan
? de pracht van zyn gefmiyf is eene verßhrikkinge.
Eigentlyk, ennaardeletter, doed
gyhetfpringenaiseenfprinkhaan ? dewelkevan
zyn fpringen zelf by denFranfchenen Italianen
den naamvanyá«fere//e, falterella\ittk\&TV.ief
gen. De Grieken gebruyken het woord fkairem
( waar van daan miflchien der Hoogduytkhtnßcharreny)
van een peert door het fpringen
de aarde doende fchudden, met eene viervoetige
hoefflaande de morf f ige velden. Waat'
om de peerden van N eptunus by Homerus Iliai.
»'. eufkartkmoi, goede fpringers , genaamd
worden. De vergeiyking nu van een beroerend
paart met eene fpringende fprinkhaan word niet
alleen daar op gegrond, dat hetopdeachterftc
voeten ftaande zig in de hoogte verheft, tneti'
oorizei. met eene fpreekwyze uyt Xenofono^^'
leend, maar ook met het gehele ligchaam in de
lucht verheven opfpringt. Dit noemen de
Grieken anapeydaan, fhrtaan, anafkirtaan,
N A T U ü R
K U N D E . 1007
kat pros kallos, kai pros ißcbun, kai pros tomey
apallax, alla dia pollou tajkeley phcrem euphueßera.
de Latynen inßiltare , opfpringen , huppelen.
Virgiliiis X I . ß. van Eneas:
. . . . De opfpringende klinkvoet briejcht
over het gantfcbe pekelnat ^en ßryd met gepraugde
toomen.
En Landbouw III. Boek:
- - - Zy hebben den ruyter geleer donder
de 'wapenen van de grond op teßpringen, en
dapper op den draß te loopen.
Derhalven können in onzen Text uyrge^
drükt worden fprongen van tweederley zoort,
dewelke of tot nuttigheit dienen of tot groorsheit:
in den eerften zin fpringd een paart over
eene gragt of ftaketzel, in den iaatften oeiFend
het zig door windbuylige fprongen, of,by aldien
cene Franfche iiytdrukking behaagd,
het maakt k rul fprongen, kabrioolen. Den Woordenboek
- Schryvers behaagd minder onze
Overzecting kanß du das Pßerd erßchrecken,
'd/ie einen HeufcÌórecken! oaidizhot hargnißch
eigentlyk niet betekend vervaard maken., maar
fchudden, beweegen, hierom onzeLatynfche
beter, excitabis, znltgyopisjekken?
Ja ook blaazen de netisgaten onvervaardheit
J. Onze overzecting de pracht van zyngefmiyßis
eene verßchrikking. Nachar word na
Hieronymus , Pagninus, Arias, M'üiißerus ,
Mei-cerus , Caßalio , Drußus. anderen door
neusgaten overgezet. Derhalven is hoodnachro,
de ßchoonheit van zyrie neusgaten is verfchrikkelyk
, namentlyk door briefchen en de neusgaten
open te fpalkcn haalt het paard adem.
Lucret. V. B.
En het brießcbt door de opgeßpalkte neusgaten
tot de
Z
Virgil. HI. van de Landbou'jj:
En perjfende wentelt hy het vmtr onder de
nensgaten by een vergaderd.
Nemejìanus in Cynegetico :
De vocbte dampen rooken uyt de warme neus.
Claitdianusin het IV. Borgermeeftcrfchap van
Honorius.
De openjiaandeneusgatenvatten vunr.
De LXX. hchhcn'.Doxa defieythcoonautou
tolmey, of doxey fteytheoon antou tolmeyn^ zy
verftaan derhalven door Nachal de borft van
con peert, het welk ook de Arabieren hedcndaags
nachar noemen. Het is den gcnen, die
zig op de peerden verftaan , bckend, dat eenc
breede, ftcrkc, wyde borft een volnuakt kenteken
is van des pcerts ftcrkte. Virgil.
Landb. III. B.
En de moedtge borfl is •weeldcrig in de takjes
der aderen - - -
XenophoH in Hippico verheft Sternaplatutera,
Varrò de Re Rußici li. li. kap.m/i
breede en volle borfi. Coliimella VII. B. 28 kap
eene breede borß met talryke ader-takjes. Mcer
hier over kan mcn Jeezen by Buxtorft dewclke
de woorden van den Text vcrkh^d doorvebementiamßremitus,
hevigheit van gebrießch, de
bricfchende ftappen in den ftryd, doorgaans by
den ongewyden Schryveren geroemd.
Vers 2 4 . Het g raaßt in deng rond, ende het is
vrolyk m zyne kracht: endetrektuytdengeharnaßchten
tegemoete. Dit is wederom eenken»
merk van een goed peert, wanneerhetde grond
met de voeten krabbendeopfpringten brieffchr,
too podi katakroajnoon teyn geyn , gauria ka;
phruattetai by Kryßoßhomus, Apolloniiis Iii.
B. Argonaut.
Even gelyk een oorlogs-peert, aangeßooken
door drift tot het gevecht;
Brießcht, en de grond met eene barde voetßaat.
Düsdanig een peerd willen zy d.it koptatià
word genaarad, om dac het met de voeten koptei
kai koilamei flaac en uycholt. Koacb in den
T e x t betekent nktaWccndapperbeid, maarook
andere huedanighedcn van een edelmoedi g peert.
Het Hebreeuwfch jaßfib is vrolyk zetten de
L X X . zcer weloverdoor^v?«na , welk woord
Demoßhenes, a^Hanns , ApoHonius, andere
Grieken gebruyken van een onvcrfchrokken
peert, waar van daan onderanderendeflelfsgelyknamigegauros.
gauroumenos ,gaurioomenos j
miffchien daaldook vanhetGriekfche^awrwaf
der Hoogduycfchen Gaul^ een peerd : g e l y k aan
gauros verwand is der Perzianen^ärrc. kürre,
cn vermaagfchapt der Hoogduytfchen gurre,
gurren. ecnichcn-mecr,afgeredenpeerdt. Meninzk.
Z.ÌA'. 3079. 3906. Doorgaans geven de
Schryvers bieed o p vün de heerlykeinbor]tvan
een peert, welke het zelve dan voornamentlyk
zoude betoonen , als 'er gehandelt word om de
lauwerkrans ofoverwinningwegredragen. Bekend
is dat van Ovidius de Ponto III. B. II.
Treurdicht :
PJet kloekmoedig paar dt, van zeìfs zullende
lopen om de eere der overiz^mning, zal nochtans
ierker loopen, by aldiengy het aanßpoort.
Phnius VIII. ß. 43, kap In de renbaan
aan de vjagens aangeßpannengeven zy geen iciy-
' be-xys, dat zy aanmaning en eere ver-
Laäantius III. B. 8. kap De begeerte
tot eere 'juord by ondervinding in de paarden
bevonden : als zy over-ii^innaars zyn ßpringen
zy op, over'-^'onhen zyn zy droevig. Het
te gemoet gaan van het paard tegen de zvapenen
konitover een met die woorden van
Cyneget. I. B. 203. vers:
om dat zy durven van naby tegen de
-jnaoencn inlopen, en m den drom der vyanden invalle
».
f f f En