8 4 6 g e e s t e l y k e
aUe fmerc , bevryd voor gevaren , zelve hare
goederen machtig, van het onze mtskhoevende,
word noch door verMenßen'welgevat, noch
door toorn aangetafi.
Alhoewel ook deze fpreekwyzen zyn, dewelke
tot eenen godloozen zin können getrokken
worden. Want het is bekend, dat Lucretius
met den Epikunftcn de onverfchiUigheit
van G O D zoover heeftgefteld, als of hyten
eenemaal gene zorg droeg over alle zakeninde
wereld te volbrengen. ßetamelyker voor een
Kriften menfch zyn die woorden van Nazianzems
in het 21. Gedicht, zynde vandezenmhoud:
Doch 'vaameer g y m de Schrtftmr boord,
dat GOD is vertoornd of een Lwfaart ts, of
een Beer door 'woede aangetafi . - - zoo neem
de zaak in eenen goeden, geen kxvadenzin, op.
ß^ant niets van die dingen, dewelke tklyde, lyd
GOD (ditzal niemandzeggenJ ivant GOD
word niet buiten zieh zelvengerukt. Het welk
eene zamengeßelde natmr eigen ts, endergener,
dewelke lang hebhen beginnen te ^yden, (dat is
door tegenftrydige gemoeds-beweegingen ge.
ilingert te v/orden ) Doch hy is onveranderljk
vannatnnr, ziilks is openbaar. Dp ivat uovt
wyze worden deze dingen danverkiaard? do6ide
wetten van verbloernde fpreekwyzen. Hoi.
danig ? Dp dat hy de gemoederen der eenvotidi.
gen verfchrikke, gelykvele dingen, dewelke door
een woord betekend worden. Maak bekeerin^^
en gy zult de gantfche zaak hebhen. IVant om
dat wy zelve vertoornd zynde firäffen , hebba:
wy gefchreeven dat de Godheid toornig •wori
dat die den godloozen firaft.
Zoo dat by zoo verre wydcnletterlykenzin
in weinige woordenzouden willen volgen, zoo
moeft de Text van Job dus worden verklaan,
dat G O D wreederis dandeLeeuwzelfs, vm
welken de natuurkundigen, dat hy tot den rool'
niec wederkeerd, om het overfchot o p te eeteo,
Want van onzen G O D zegd de onze : Cj
keei-t weder , en ßelt u wonderlyk tegen mj
Zie Bochart Hiei-ozoic. I. D. 11. B. 6. kap
767. bl.
Job XI. verC 8. 9.
Zült gy de onder^oehinge GO DBS vmden? zuit gy tot de voi»mahthelt toe den A
machtigen vinden^ , , , 1 1 , ,
Zy is als de hoogten der Hemden, ivat kond gy doen^ dteper dan de heile^ m
hond gy weeten ? , , , , ,
Langer dan de aar de is hare mate ^ ende breeder dan de zee.
Deovernatuurkundige zeiregel van Zophar is
deze: dat hec cindig verftand der menfchen,
ja ook der Engelen het oneindig weezen niet
kan begrypen. Want een volmaakt dcnkbeeld
van eene zaak moet alcyd met zyn atgebeelde
ovcreenkoraen : of , daar moet in het dcnkbeeld
zoo veel zyn voorwerpelyk , als 'er onderwerpelyk
in de zaak is. Dit is de tale der leeraars
in de fchoolen. Die van een uurwerk een nec
gepaft denkbeeld zoude wülen hebben , die
moet zieh een onderfc beiden begrip former en
van alle de deelen van dat zelfs bewegend werkt
u i g , javanelk, räderen, tanden, beweegers,
en de gedaante, zamenvoeging, grootte, beweeging.
Zoo dat, by aldien of het mcnfchelyk
of het engelachtig verftand zieh van GÜD
een net gepaft denkbeeld zoude willen maken,
den zodanigen zoude noodig zyn alle cn
elke oneindigevolmaakthedenvan liet oneindig
"W'eezen te begrypen; het welk alzoo onmoogelyk
is, dan dat een flootje van cene voet,
den gantfche Oceaan, zoo breed als die zieh
uitftrekt, zoude können onifangcn. Dit bekend
de anders htmciiZtHobbes'Phyßc. 26, kap.
iVant mg een menfch, nog eenige andere zaak,
behalven als die gene dewelke zelve oneindig ts,
kan eemg begrip van het oneindige hebben. Derhalven
het Goddelyk Weezen, het welk vai
zieh zelven is, om dat het oneindig is, fc
niet begreepen worden dan van zig zelven, a
' t zamenmeetelyk met het verftand ook oneii
dig. En ook vloeit uit dit denkbeeld zelfs
dat met 'er daad dusdanig oneindig weezennic
een oneindig verftand begaald bcftaat. Alb«
' wel hier naarilig moet aangemerkt worden
1 dat dusdanig bewys van komien tot zyn ni
I aangaat, ten zy dat 'er van oneindige zaker
en volftrekt noodzakelyke word gehandeld. 1
GOD is, volgens de uitfpraak van Plato, ö
denkend Verftand en een veritaandend verftiun
nous meros kai noiis noeytos. De eerfteuitdriit'
küig betekend GOD zelven , de laatfte Iif
denkbeeld van GOD. Welke beide en oneii
dige zyn en onaffchetdelyke. De zaken dew
ke Zophar voorfteld verfl: 8. 9. zyn ovcreö
komende met Davids belydenisPfiCXXXh'^
8. Zoo ik opvoere ten hemel, gy zyt daar: {
beddede ik my in de helle , ziet gy zyt M
Name ik vleugelen des dageraats: woondt
aan het uiterfte der zee: Ook daar zoude «'>'
band my geleiden: ende nwe j'echterhand zov
my hoiiden. Met een woord: GOOS weezen
j eigenfchappen , alwysheit, almachcighcit, f
I andere deugden van cen oneindig volo^'^f
TA.R. DXVI.
XOB . Cap . x i , -v/-.
Ojia^'^pr See o r a .
Cjir. XI .
I. Fr^Ji-idi .••<:«//•.'•