Il I
m
9 6 4 G E E S T E L Y K E
j,^nbiiyen. Hygeeft 00k am de ivolke het zverk
om te bevochtigen. Deze leiden het woord beri
af van de worcel raba. befproeyen, dronkcn maken.
De Gcmene Latynfche Üverzettln g het
graan ivenfcht n'olke», het woord ¿enaflcidend
e van barah fpyze neem/i. Zy wil derlialven
dat de vrucliren van het bouwland zorgvuldiglyk
begeeren kordialcn, op dac ik zoofpreeke,
uyc de wölken in regens ontbondea. Hier med
e komt overecn Hoz. 11. 21. 22. Ikzal den
Hemd verhooren ende die zal de aarde verhoore
». Ende de aarde zal het koorn verhooren,
mtsgaders de mofi ende de olie. Euripides by
Jrißoteks VUl. 3.
JVanneer de aarde droog is, als dan --^aarlyk
bemind zy eene ßag-regen :
IVanneer de hcht opz-^elt, rs)anneer de Hemel
door ßagregen opz'-^'elt.
Tracht zy in de fchoot vanhetaardryktevallen.
Maar wanneer het aardryk en het graan hunlieder
wenfch hebben verkreegen:
. . - Als de vrtichtbare moeder de aarde
van daar de dru^^elen vochts heeft ontfangen
j z'-jjanger zynde baart zy fihoone
vruchten.
Dus dicht Liikretiiis: de fpyze f voedzel, der
boomen is de fiortregen Plimus XVII. ß. 2. kap.
Hec geen dezelve verders heeft zal cpleveren
eene uytlegging over de woorden van EUhu.
Het is middagklaar, dat eeneNoordfche'öjinter
van allen de aldernuttigße w, en dat tncn danreden
heeftßagregens te'wenfchen^ om dat den boomen
door het dragen nytgeput, en door hetverliezen
der bladeren 00k k'^ynende natimiyk is
grootelyks te hongeren: de fpyze nu vnn dezelve
is eene ßagregen. Derhalven die gene, die gezegdheejt,
dat men naar droge ••Linters moet
verlangen, heeft geen -ivenfch voor de boomengedaan.
Dat door het li^interfiof de oogft-tyden
vruchtbaarder 'worden, isgezegd door de vruchtbaarheit
van een dartel vernuft. Andersfins
zyn de gemeene wenfchen van boomen en aardvruchten
dat de fneeww lang blyft leggen. 'De
reden daar van is niet alleen, om dat zy den adem
van het aardryk de uyt-waaßeming verdziynende
inßiiyten, en te zamen drukken, en te rng-sierken
op de krachten der vruchten en de zi-ortelen:
maar 00k. om dat zy ailenskens vocht verfchaffen,
daar enbovenzuyverenalderzachtße, nademaalfneeu'jjfchuym
isvan hemelfche-wateren:
' derhalven het vocht vyt deze is niet al en geheel
op eene reis zig uytfiortende, nog •wegvloeyende,
maar ward afdruypende begeerd, even als uyt
eene borß, voed het alle dingen, de'jjelke het niet
overßroomt. . Anderen zetten de woorden van
Ehhii ZOO over , het graan wordvertnoeid door
de'wölken, word tcr nedergcworpen, wordtcr
nedergcflagen van teftcrkeflagregens. Ovidius
I. Boek der Herfchepp:
Het gezaaide'•^•ord vertreeden, endefchen,
voor den lajidliedeti on herßelbaar, legg(,i
nedcr: en de vrtichtelooze arbeidvaneen
jaargaat te niet.
U yt ZOO velc verfchillcnde Overzettingen, als
wy gezien hebben, behaagddievanonzeMoe.
dertaal, dat door de oncbinding der wölken in
regen dezelve verzwakt, vermindert worden
de locht weder opklaart. Deze Uytlegging
beveftigen de woorden , dewelke onmiddclyk
•vollenjaphitzgnanaz oro, hyvcrflrooitdev:ol
ke zynes lichts. De LXX. diaskorpiei nephos
phoos autoii, hy zal verßrooym het duyßcredesfelfs
licht. De ZuTich(che,hyverfpreitdewolki
van zyne regen, mit feimm Licht vertreibet n
ße. Met zyn licht vei'dryft hy die, de zin is
dat door hec licht der zonne, "des weerlichü,
der blixcm, de wölken verfpreid , van een gefcheiden
worden: of, dat de wölken naar den
verfcheiden ftant tot de Zon, de ftraalcn ten
dele tc rüg ftoocende, ten dele den doortocht
vcrlenende door wonderlykverandcrendeendis
de aldcrtraailte verwen fpeelen, gelyk wy by
Ichemerlicht zien. Ook is het gevoelen van
Pineda over Job bl. 74.5. niet te verwerpcn,
dewelke de Üverzetting van degemeene Latynfche
op de weerlicht en blikzemen doorgaaiu
uyc de wölken uytbarftende , behoud,
En nu zonde hy de blixemenovergehelelanh
uytfchieten.
Het 12. Vers komd my klaar genoeg voor,
niet tegenftaande clk woord door den U y tleggeren
rot verfchil-gedingen gemaakc word. Die
der LXX. Mannen is dus: autos kukloomu
dia^epfei en theeboulathooth, eis erga antoon,
Cta hofa an enteileytai antois. Hy zal deoin-
^ en omkeeren, hy zal diegantfchelykveraniiren
in Theebulathot, in alle de werken van die,
devjelke hy hen heeftgeboden. Symmachus, ¡tutos
kukleydon anaßrephetai, en tey kubernqfd
autoH cis to ergazefthai anta. Hy zelf-Jöii
door om omloop gedraaid, in zyne beßienng, flf
dat zy zonden '•juerken. Hy vcrtoond GüDals
eenen Scheeps-Stuurman, d&\vt\k&bethacheknlatho,
en theeboulathooth, in zyneraadnecmingen,
oi en tey kuberneyfei anton, in zyn Opperbeftierderfchup,
naar"zynwelgevallcn, dewinden
herwaarts derwaarts, gelyk fchcepen in do
volle zee, beweegd, beftuiirt, alhocwel ecniglyl'
ten dienftgebruyk van de aarde en aardbewoonders.
Inderdaad de beweeging der wölken van
de eene plaats naar de andere, uyc heteenc Lamlfchap
naar het andere, iseenaldcrklaarfchyncndlt
zekerteken van de Goddciykewysheidengoedheid.
By aldien die daar alleenlyk bleveii opgehangen
(dus redeneer ik wysgeerig mMeteor
olog. Helvet. bl. IX. ) alwaarzygeboren wor'
den, ZOO zouden zy alleenlyk ten dienfte zyn
van den inwoondcrendierlandllreeken, dcwdke
daar onder leggen, ja aan deze zouden zy
meer tot fchade, dat tot voordecl verlbekken.
De ftortregens uyc de wölken uytgegootcn zouden
N A T U U R KUNDE.
den die ove r f t roomen, de hagel zoude het graan-
,rc\va(ch ter neder flaan. De dampen uyt de
fee en meiren uycwaaiTemende, zouden aldaar
weder ter nedervallen: het vocht zoude hec
grootfte gedeelte der aarde oncbrecken, van dorit
zoiiden dierenengroeibarezakenkwynendeuytdroogea,
en wel zoo veel te mecr, om datons
ontbrceken zoude hcc nodig d ekz e l , hec welk des
winters bewaard voor ftrcnge koude, des zoniers
voor de brandende hitre. De Plaaczen,
ciewelke vollen, geven verklaring aan onzen
Text. Ff. C IV. 5. Hymaakt van de-wölken
zynen 'xagen : hy -.wandelt op de vlengden des
-¿•¡nds: Gen. IX. 14. Ende het zal gefchieden
als ik ivolke over de aarde brenge. Alle gylieden,
die aandachtig tegenwoordig zyt, lees
GOOS loffpraak op de wölken gefclirceven Job
XXXVII, 22. Den aldercerwaardigßen GOD
komt toe de belydenis, datis, GODE behoord
de heerlykloeit (tot GOD defchroommachtige
trjsgeving) nadrukkelykcr en meer klemmende
de iVloedertalige, die Herrlikheit GOTTES iß
erfchreklich. Wy: by GOD is eene vreezelyke
Majeßeit. Dacwyde OpperfteGODheicmet
eene heilige beeving aanbidden, als die nietalken
de lucht, maar ook de zonne met "X'olken
kdekt Ezech. XXXU. 7- Dewelke oudstyds
Gen VII. II. 12. Deßityzen des hemelsheeft
^copent, en een plasrcgen op de aarde --j-'as veertig
dtigen en veertig nachten. Van wiens wenk alhangd,
de dikke 'ui.'olken-wateruytgieten: de
bovenße ••^•olken gelvyt geven : en zynepylen daar
henengaan ?C. L X X y n 18. O f , ^clykElihu
zegd vers 13. Het zy dat Hy die tot eeneroede,
oftot zyn land, ofte tot -x-eldadigheit befchikt.
De Gemene Latynfche vertaalt meßbboth mitgäphtch,
zy befchoii-j.'cn door omloop Arias :
m de omloopen zieh -j:;entelende : welke Overzettingen,
gelyk ook de Griekiche bovenaangehaalt,
fchyiien te kennen te geven zekere rondomlopende
bepaalde omgang o p zekere tyden der wölken
en winden. lecs diergelyks lieefc Plinius
gerooken in hec II- Boek 47. kap.alwaarhy van
de winden : als de naaße voor de vallende òpfiaan,
van de linker zyde naar de rechte ( dat is, van hec
Ooften naar hcc Zuyden en het Wel len) gaan
zy als de Zon rondom. E n Salomon, ver boven
flintus niet alleen in waardigheit cnafkomft,
maar in wctenkhap Prcdik. 1. 6. D e -Mg a a t
ßeedsi inde.
9^$
ende de -j.'int keert-weder tot zyne
ommgangen. Endedusdanige kring, enwel
cene volkomene, volbrengddie Oolte-windonder
de Nachteveningskringj rondom het aardryk
vloeyendc: ook de omlopen onder de verzengde
Luchcftreek makcndeiWöK_^»j, enandere
op gezette tyden körnende Wmden. Mariotte
cn Sturmius verbeeiden zieh aangemerkc
t e hebben eene Kring buycen de eindpalen van
d e verzengde Luchtftreekinonze Noorderlyker
Luchcftreeken van Europa, hoe dac de Noorde
wind doorgaansde Wef t e wind volgd, deze
de Oolle, de Oofte de Zuyde-wind, welke
kring cchter noch niet tot hare zekerheid is gebracht.
Aangaande de kring in eene algeraeene
betekenis genomen is geenecwyfcl. Daarisgeen
ftip in de Gezichtskring, uyt welke genewindcn
zouden konf len waeyen, en ook waeyen.
Seneca V. B. van zyne Natnurkund. Vragen i6.
17.18. kap. Daar zyn zoo vele winden, als'er
verfcheidcnheden van den hemel zyn : want daar
is byna geen Landfchap, het -welk niet zekere
'•^ifid heeft iiyt zieh voortkörnende, en rondom zig
vallende. Wyleezenin den Briefvan>rmw,
welke te vinden is onder de ooregelmatigc Boekenvtxii.
Go. 6i.dat deuvint vjaayt over allelan^
den, cn dat de --jaolken in kringengebog en -laorden,
'•svaarhet GOD behaagd. Voor het overige behooren
hier toe, het geen Seneca van de gebmyken
der wölken en winden fchryfc V. B. der
Nacuurk. Vrag. kap. 18. Onder anderen-erken
der voorzietiigheit uyt eene oorzaak heeft
hy de-winden of uytgevonden, of door verfehltlende
gefchikt : cn-wel eerßelyk, op dat dezelve
de lucht niet toelaten zouden te.wordcnvadzig,
e.beroering nnttig en het leden
inademetiden : daarna op
ven behoiidendt
dat dezelve r
fen, en op da
den bedwingen: -wa)
aan, by-wylenverfpi
•egens over degehele
•zelve.
• aarde zouden verfchap
als die te veel viel, zon-
K -wylcn halcH zy^'olken
m zy dezelve, opdatde
•i zouden können verdeelt
-worden. De Zuyde-wint dringd dezelve a.
op Italie, de Noorde-iiint verdryft die naar Afrika
: de Koord-Oofie-v;inden dulden niet dat 'er
-•ji-olken byonsblyvenhangen: dieeigt ^
en ter zelver tyd gantfch Indie en Ethiopie
geduurige aanhoudenae regenvlagen.
J o b X X X V I I . vers ly. 16.
U^eet gy wawieer GOD over deze/ve or der ßelt : ende het ìkht zyner mlhe iaat
fchynen.
Hebt gy wetenfchap van de opiveeg'mgen der dikkc luolhen \ de tûonderbcdcn des ge-
WC;/, die voimaak is in ivetenjchappen Ì
EUhu ondcrncemd metyoieencleeroefFenen-
«creiscocUc, maar niet naar de Scerre-Hemel,
bullende onderzockendetuiichcnruymccns, afßanden,
der vafte Sterren van den anderen, de
aard der Staartllerren, de loopkringen en om«
loopen, ja zelis niet naar den hemel van Sacur