p
8 7 2 G E E S T E L Y K E
drahk , op dat ik mer Syneßus fpreeke in zy- gemaakt is eene fìonte eti onbefchaamde zaak.
ncn 4. Brief y eene ziel door ydele lucht'warm Jrentetis by Epiphanius 34. kettery.
Job X I V . vers 7.
Zyt gy de eerße een men[ch geboren ? ofte zyt gy voor de beuveien voortgehracht ?
Uyt deze Joh opgetygde fchuld verkieze ik
voor ab nu dac gene, hec welke mynoogmerk
betreid, namenclyk den ouderdom der bergen,
dewelke door onzcn EUphaz word uytgerekc
tot aandebcheppinge toe, namentlykdenderden
dag, op welken de tvateren van ander den
heml in eene plaaize zyn vergaderd, geworden,
ZOO dathetdroogegezienwierd. Gen i 9.
JSamentlyk door GODSaldermachtigftewenk
en bevel, de bodems der aarde cm hoog gebeurd
zynde, de bergen diis opryzenJe, moeften
de wateren afzakken, te vooren om de
aarde rondoni v loeyende, in onderaardfche holhgheden
, en diepfte killen. Met deze uytfpraak
van onzen Hoog-leeraar is ten eenemaal
onovereenkom-ftig hec Leer-opftel van BvT'
net, dewelke de aldereerfte aarde vlak fteld,
gelyk aan een e y , ontblood van bergen en dalen,
00k is het niet geoorlofd overeen te beengen
de onderftelling van den alderwyften Komng,
ja de uytfpraak van de eeuwig^e Wysheid
Spreuk. VIIl . 22- De BEERE bezat mym't
beginßel zynes cff^^i, voor zyne werken , van
doe aan. vcrs 25. AI eer debeigenini
ren: voor de heuvclen ".z-as ik geboren. Over
deze zaak heb ik elders brecder gehandeld, en
ik heb gecoond, by aldien ik nicc bedroogea
worde, dat alle de aangetooge piaatzen palFen
o p de bergen der eerfte aarde, niet op die na de
zondvloedt, welke wy nii bewoonea, ofdie
een gewrocht zyn vanhetzondvloedigdroevig
geval. Derhalven zyn 'eraltyd bergen geweeft,
en van de beginflelen der wereld zelve, een
eenigjaar, of drie gedeelrens van het jaaruytgezonderd,
zoo dat zekerlyk de bergen uytle-
I veren können een zinnebeeld van de allerlang-
, fte gediiurzaamheit. Habakuk III. 6. word
meld mg gemaakt van eewwige heuvelen en van
gedmrige bergen. Den alouden Duytfchen was
in gebruik de eeuwigdtmrendheit hunner verbonden
uyt te driikken door deze fpreekwyze,
dewelke hieroppaft. So lang Grund und Grat
fiehet, ZOO lang als de bergen vaft ftaan. Zie
Cluverius Geolog, bl. 139. insgelyks Orograph.
Hilv. bl 10;.
Om dat hy %yn aa\
laeekdannen.
Job X V. vers 17.
met zyn Det bedekt heeft ; ende
De vettigheit is een olyachtig vocht, het
welk zieh by een zet in zekere blaasjes, voornamenclyk
van den zodanigen, dewelke ledigheit
ot welluften voeden. Alwaarom de godloozen
vetten genaamd worden door den Harpilager
Pf. LXXVIII. 31. Als GODS toorn
tegen hen opgmg, dat hy van harevetße doodde.
Deze namentlyk waren lyfeigenen van de welluften
, brandende door begeerte naar de vleefchpotten
van Egipte, tegens welken de toorn des
HEEREN ontftooken was , het vleefch noch
Zynde tuj[chen hare tanden Num. XI. 33. Zodanige
waren Jerm. X LVI . 21 gemejiekalveren
de gehiittrde krygsknechten van tgipte
Ook flaac Ehphaz met dit fmaad-woord Jobj
hy heeft zyn aangezicht met zyn vet bedekt ;
eene gelykluidende fpreekwyze met die, Pfalm
L X X I I I . 7. Hare oogenpuylen nyt vanvet:
welke ook kan omgekeerd worden: van vettigheit
, namentlyk der wangen, worden de oogen
verborgen.
Moeyelyker is, het welk volgd,
phimah enale cafel ^ ende rimpeten gemaakt o>ü
de weekdarmen: namentlyk het woord Cajel\)i
meer dan eenen zin, welk woord bydcn heden'
daagfchen Joodcn becekent ilia , de darmen,
Aquila heefc lagonas, Symmachus zet pfoas,
pfuas, de LXX- meyrous en meyria, femors,
de dyen, Hieronymus latera, de zyden.
is niet buyten de palen van veele betekcnis het
woord Phmah, hec welk gemeenlykwordvet*
tolktdoor/imiyirec/)fa,i;eioffmeer. De LXXhcbben
polußomon , Olympiodonts, diploidetH'
Met hec Hebreeuwfche woord isvermaagfchapc
der Latynen opmus,vet, dtTGntktT\pimeky,<^'i^y
grof. Daar word dan verftaan een zwaarbiij"
kig, vet mcnfch, en van een lyvig ligchaaffl»
Wiens darmen van vettigheit in vouwen getrok'
ken worden. Zie Bochart Hierozoit. i. Dec'-
11. Boek, kap. 45. bl. 506.
,0b
N A T U U R K U N D E .
Job X V . vers 53.
8 : 3
Men tyne onrype druyven afrnkhn, ak eenes wynßoks j ende zyn bheyfeiaf"
toerpen als eenes olybooms.
By alle den hedendaagfchen Kruydkenners is
dar het gebruyk der bloeizelsydzt deftcelenhet
voedend zap bereiden voor de zeer tedere onvoikome
vruchten, alwaarom de bloeizelSjgewoonlyk
van zelfs afvallen, de vruchten groot
wordende. Doch de bloeizels vallen voor de
tyd af, de fteelen door warmer zuydewind als
verzengd zynde, of door de flag-regens al te
veel uitgerekt zynde. Dit können wy getuigen
van de wynilok, en appel-dragende boomen,
de Franfchen, Italianen en Oofterfche Volkeren
van de olieboom. Door dit voorrreffelyk
zinnebeeld worden voor oogen geftelc de zodanigen
, dewelke of in den bloey van hunlieder
ouderdom , door rykdommen opgehoopt, in
welluften bedorapelt uyt het midden der menfchen
weggerukc worden , of ook door rampfpoeden
gedrukr. Ehphaz vocgd den wynßok
by den Olyboom, boomen omtrend den zelven
tyd byna bloeiende. De wynfiok bloeid byzon'
nefiand, en de olyboom begind een '¡¿.•einig later.
PlinitisXWi. Boek,25. kap. entoepaflelykop
onzcn lexcin hec X V I I Boek, 2. kap. By
aldien, als zy afgevallen zyn, aanftonds ßagregens
volgen, vergaan de appelen ten eenemaal.
Omtrend de nachtfeeßen van Ceres regend het
Job X V I . vers 13. 14,
Zyne fchutters hehhen my omringt, hy heeft myne nteren doorjpkten, ende met gefpaart
: hy heeft myne galle op de aarde uytgegoten.
Hy heeft my gebrooken met breuke op brenke : hy is tegen my aangeloopen als een
Geweldige,
Zie Job II vers. 7. 8.
Job X V I . vers 16,
Myn aangezicht is gantfch bemoddert lan toeenen j ende over myne oogenleeden is
des doods fcbadwwe.
De aldcrneérflagtigfte Job leedde fmerten,
die wel de alderfcherptte e —• — .. —- —— n geduurige z o o
naar ligchaam als naar ziel. De vergezelfchap
pende droef heid lud, de in vloed van hec zenuwzap
overwigcig zynde geworden, de beweeging
van het hercc onderdnikt zynde , beeken van
traanen uytgeperft: namentlyk te zamen getrokken
zyndedetraankliertjesderoogen : moede
zynde in zyn züchten, heeft hy zyn bedde
den gantfchen nacht doen zwemmen : hy heeft
^•ne bedfteede met zyne traanen doornat Pf;
Ook zouden myne droevige oogen niet ophoudm
bleek te worden door geduurig gefchrey, nog
de Wangen te druypen door droevige piasregen.
Catullus aan Manlius, Zoo dat hec gecn wonder
was, d^zàzoogenledeny liever de oogen, de al- \
derdikß e dojikerheit hadden overtrokken. On ze 1
Lacynfchc,en zoo de Gemeene,gebruyken caligo, '
donkcrhcit, caligare, niecwelzien; woorden,
dewelke te kennen geven oogen, inhetbyzonderdoor
vlakken, verdonkerd. De L X X epi
blepharois Moufkia. andere afdrukken voegcn
crby thanatoii, overmyrte oogledende fchaduwe
des doods. Het dünne watervocht afgecrokken
z y n d e , gefchikt tot herft.elling van waterig
vocht der oogen, naar de affcheidende en uycwerpende
craan-pypen, 200moeftnoodwendfg
hec wacerachtig vocht verdikc worden, de oogen
worden verduyftert, gelyk dezelvegewoonlyk
doen, by het aannadcrenvandedood, uyt
gcbrek van dierelyke geeften , welke laatftelevens
ogenblikken de Hebrecuwen overfraai uytdrukken
door fkian thnnatou , fchaduwe des
doods. Maar ook kan Jobs fpreekwyze, over
myne oogenleeden ts des doods fchaduwe, dus
worden verklaard, de dood zelve draag tk voor
oogen. Caligare, duyßer zyn, noemen de Latynen
ook de Lucht door dikke nevel-mift of
donkere wölken btzec. Cicero: deze Hemelhcht,
waar in de wölken en wnulen bedwongen
"worden, dewelkevochtig cn dujftenswegemdeny
twaaffemingen van het aararyk., En Columella
I. Bock. 5- kap. De meefte rivierenzyn
des zomers door uytdampende, des winters door
koude nevelen ver'dnyßerd. Gelykluydende met
onzen Text is de plaats Job XVI I . 7. Myw
ooge is verdonckert door verdriet. Alwaar niec
moec
i l
• ' fj i
- 1 !
ii
^ il
I V
a ' .
i
i r r t
iii :
ilf:''
i i i i ' n t ! :