Jíii
111
G E E S T E L Y K E
S88
mim efierni fi contentano de' foli eßerni covili.
Dus dragen wy in dezen onzentabernakel, als
uyc webben van fpinnekoppen aan een genaeit,
benden van wormen, dewelke zelve , de ziele
afgefcheiden zynde van hec l igchaam, in grooter
tnenigte uytgebroeìd hare eige moeder hec
ligchaam doorknagen, en verteeren. En misfchien
zyn deze zelve laatfte gaften van het verrottend
ligchaam hec zelve Tholegnah in onzen
T e x t , wanr dus zegd de Kaldeeuwlche UythteidcTBemothoitnojirne,
inzyne dooddeworm.
Ook laat onze Text eenen geeftelyken en
leenfpreukigen zin toe, in welken Ifraels Zangmeefter
in den perzoon van den KR.1ST U S mec
droevige klachten zucht Pf: XXII. 7. Ik bm
een wortn en geen man : een fmaat van tnenfchen,
ende ver acht van den Volke. En GÜDS Kerke
zelve word genaamd het ivormken Jacobs Jez.
X L I . 14. Deze fpreekmanieren geven te kennen
eenen verworpen, verachten ftaat. Zoo by
Homerus Jliad: «'. lag op de aarde ter nedergeworpen
die verachte man Harfalion, gedood
van Merton, als een worm :
hoos te fkoìeyx e^igaiey
kend, op de aarde k ruipende, hec welk door de
planten der menfchen-voeten word vertreden
en gewoonlyk andere beeilen ten roof dienen,
Lucret. IL ß. vers 870.
Keito tdtheis
Namendyk deze gelykftaltigheic iseeneaantooning
van eene groote verachting, getuyge Eu
fiathius: hör a to tapeinon teys paraboleys, deyloi
gar ouden eugenes ton pefontos. Zte hoe gering
degelykenis istwant het betekent niets edelmoedigs
in den vallenden. Want een worm is
gen gering beesje, onder de alderkleinfte gere-
JVant men
iiyt flinkende drek. wanneer de vochtige gron¿
áoor ontydige flagregen zieh verrOtting heeftva.
kreegen.
Zoo ook de menfch uyt aarde gefchapen is eenc
worm, gelyk Phocylides
Sooma gar ek gaieys echomen, kai fantti f
auteyn
Auomenoi konis efmen.
Palladas Jntholog. I. Boek. 81. kap.
Ek peyloiigegonas. tiphroneis mega
En:
Ei de logon zeyteis ton aleythinon^ ex akoh
ftou
kai miaras rhanidos.
En leeraarc ^ _
hoe veracht hec wormke de menfch
geheel, namentlyk elendig , leven : hoe di
wyls, voornamentlyk die zich aan GODtot
w y d , en aan godsvruchc zich overgeefd, ea
gemene fmaatheic is,verachtelyker dan weggt
worpe zee-wier. Homerus:
Daar is nergens iets elendigers, van a!
dieren, die op de aarde adem halen en kni¡
pen, dan de menfch. Zie Bochart Himi
I I . D. IV. B. kap. 26. bl. 619.ka p 28.bl.63
Job XXVI . vers y.
De dooden zallen geboren mrden Dan onder de laateren, ende hare inmondtn
In dezen Texc zyn byna zoo vele zwarighed
e n , ais woorden j zoo vele roozen, zoo vele
doornen. En ik bekenopenhertig, dat de Uytleggers
my weinig voldaan hebben. De LXX.
h^ben mey gigantes hupokatoothen hudatos kai
toon geitonoon autou. Dac in den Hebreeuwfchen
T e x t rephaim zyn, dat zyn in den Griekfchen gif
antes, zoo ook de Gemene Latynfche, en Deoatus,
gigantes. Maar hoedanigen deze zyn,
daar in komen zy niec overeen, ofeigentl yk zoo
genaamde, menlchen vaneene zeer grooce lyfsgeftalce,
hoedanie geweeft is áie IsbiBenoh, die
vandesRaphakinderen -was.ende 'tgeivichtezynerfpiejfe,
driehondertgewightekopers, enhywas
aanzezort met een nieuw zweert. 2. Sam. XXI .
ige Dwingelanden, c
de onderaardfci
che pl a a t z en, mifTchlii en niec door
hunlieder eige dood, zyn nedergedaald. Hier
toe diend Spreuk. IX. 18. Maarhyenweetniet,
dat aldaar doode y Tcphiim. zyn y haregenoodde
zyn in de diepte der helle. Ook in dezen zin
neemd de Latynfche het woord Rephaim^ maar
hec heeft de Moedertalige bchaagd , het oí
fpronkelyk woord te behouden. Die Reph0
ßnd von dem HERREN erfchafen. De ÍU
bynen , volgens hunlieder gewoonre , mal^i
hier wonderlyke verklaringen; daar zyn 'eri
welke verftaan de befchermgoden het zy li''
reuzen, hec zy der Dwingelanden, Tyrannic
dewelke verfnioord in de zondvloedige water
vergaan zyn > en nu onder de golven kU] "
zuchcen voortbrengen, gelyk ook de C
ne Latynfche ooxá jecholalou overzet,^
mebant, zy zuchcceden. Anderen i?. Z^íí^''
R. Levi, Pagmnus, doode zadcn:^
deren, onder dewelke R. Gerfon, Jktiep
planten, ftruiken, boomen onder de aarde gri*
yende; R. Abraham, en anderen, metalen, f^
len, koralen, waar op miíTchen onze Zuricw'
ook mec de vinger heefc geweezen, benevf
Vatablus en Ißdorus Clarius: Gregorius,
lipptis i anderen, geeílen, en wclkwaade,
itaande. Pineda ccn Spanjaart, geleerdecng
crouwe Uytlegger van Job, wil dac Rephi"
N A
zee-gedrochren zyn van overgroote zwaartte,
onder de wateren zuchtende, dac i s , zich vermenigvuldigende.
Oppianns 1. Halient.
Ontelbare geflachten n-orden omgedraait
Zfwemmende in de diepe zee, dewelke hetgetal
owrtrefen. Doch de meefle wangedrachten der
ons onbekend.
T ü U R K U N D E. 889
ftaat de voorgenoemde Pmeda alle andere zeedieren
, dewelke mec die Kephaim zamen wooneii,
van hoedanige gedaance, zoorc, grootce
zy ook mochten zyn. Coccejus, een duyfter
Uycleggcr over^ö^, gelyk bekend is, vergenoegd
zieh mec de opcelling van vele gevoe«
Jens, v/aar in ik ook berufte.
van Jupiter alle dingen ziende, en
zee zyn .
En door Schobenehem, hareinwoonders,
Job X X V L vers 6.
De helle is naakt 'voor hem: ende geen dek^l en is 'er voor het verderf,
Job heefc ons in het voorgaande versje, geleid
coc in de diepre der zee, zullende GODS
wysheid en macht-aantoonen: nu brengd hy
ons toc dac zelfde einde in de binnenfte ingewanden
der aarde, zullende coonen, dac zelfs
coc daar coe het alderklaarbünkenfte liehe der
goddelyke Wysheic doordringd. Voordehand
Jeggen plaaczen van den zelven inhoudzoogewyde,
als ongewyde. De helle, ende het verderf
zyn voor den HEERE: hoe veeltemeer de
hertcn van de menfchen kinderen? Spreuk. XV.
II. AKvaar voor de helle, gelyk in den Texc
van Joby ftaac het wnord fcheol, voor verderf
abaddon. Heb. IV. i ^.Ende daar en isgeenfchepzcl
anziehtbaar voor hetn : maar alle dingen zyn
naakt endegeopi
ken '•joy te doen hebben. Men ontmoeteenefraaie
plaats by Pindarus Pyth. 9.
Kurien, hos pantaan telos e.
die het zcker uyteinde--.x^eet van alle
dingen, ende alle wegen, en hoe vele lente-bladen
de aarde opgeefd, en hoe vele zand-korrels in de
zee en de rivieren door de golven en het geiveld
der li-indcn randomgedraeid worden, ook doorziet
gy zeer ivel wat toekomcnd, is, en waar
van daan het toekomend is.
En Heßadus van het alderfcherpzienfte cn
alwecende oog van de opperfte Godhcir, in
Oper, en Diebus:
Deze gecuygeniflen der Heidenen gelden cer
becoog van G O D S alwetendheid uyt hec liehe
der nacuur. Alles wac 'er is, of beftaac, is of
G O D , of Gods Schepzel: wanc alles wat'er
i s , beftaac of door zich, en uyt zig, door eigen
krachcen, of het hangd af van zekere almachcige
oorzaak. Daar is de Schepper, hier
hec Schepzel. Doch die almachcig Weezen
heefc reeds in zyn oneindig verftand gehad de
aldcrcegenwoordigfte denkbeeiden van alle coekomende
en gefchapen zullende worden zaken
deze :e begrippen begrip
van het oneindigverftandgelyk
zy aldervry
aldervryfte zyn geweeft, zoo ftond hec aaa
G O D iosgelyks v ry, dezelve ter uycvoeringte
brengcn, ofte niec. Daar uyt volgd, en uyt
het denkbeeld van hec aldervoluiaakft weezen,
dat aan GOD ook nog alle fchepzeien moecen
volkomenclyk bekend zyn, ook derzelver fchikking
en hoedanigheden: of, dac G O D alweetend
is: ja ook eenig is: by aldien 'er cwee zouden
zyn , zoude de eene zyne gedachcen voor
den anderen können verbergen, of niec: zoo by
aldien hec eerfte, zoo was geen van beiden alweecend;
zoo hec cweede, zoo zouden zyniec
zyn almachtigen, en geen van beiden, in beide
•lle, zoude G O D zyn. Zie Sturm. T"
>. XVL
Job XXVL vers 7.
Hy breid het Noorden uyt over het woeße : hy hangt de aarde aan een niet.
Zie daar Luchthevelige Spreekwyzen »maar
vol pic, door dewelke de Goddelyke Bouwkunde
toepaflelyk op deze aarde word befchreeven,
Hct Noorden uyt te breiden over het woefie,
en de aarde te hangen aan een met, is even
zoo veel, als op niets te bouwen , op ligchamen
zoo teder en vloeibaar, dewelke gene onderfchraging
zouden geven aan een ftofje, ik
jaac ftaan aan de zeer grooce aard-wacer-kloot.
Door Tfaphan, het AW^/f«,verftaan de Uyc-
'eggers doorgaans hec bovenlVe of noorder halfrond
des Hemels, gelyk dac zelve zich van de
•^uirpool uytftrekc, op de wyze van een verwulfc
over dac thohu. woefle , ledige y de
omleggende damp , dewelke de Aarde omringd,
en doorgaans voor ledig, of niecs word
gehouden : deze uytlegging zoude de gedaance
van waarheid können vercoonen aan den ziccendenophec
midden van eene Hemel-GIobe, zodanige
de Weigeliaanfche zyn geweeft, en de
kruiskringen befchouwende, zo als deze van de
Afpunt naar de Middellyn omgebogen de fchikking
van een gewulfc vertoonen. Doch het is
mec zyn afdrukzel ;l geheel anders gelegen geli r
ook
zie ik niec, hoe dac ac hec Noorder hai
halfrond hier
op kan paflen. Onze Wysgeer fpreekc, gelyk
'i '•''i
í;
I r
• • ' - f . -