If
t s
\
-)
Í î i.. Iii i il..:
N A T U U R
borgen? Die dusdanige GelykeniiTen zieh laat'
voorftaan of zelf uit te vinden, of dereedsgeraaakte
te verklaren, enopden geeftelyken z.n
t o e t e p a f f e n , den zodanigen ishetnodig, dat
h y de eigenfchappen en krachtcn der iiaturelyke
ligchamen zelve volkomeiitlyk kend De
waarheid vandi tonderricht zal blykenzoo doorgaans
in de gehele verklaring van Job, als by-
•ionderlykin deuitleggingvandenXexc, waar
in Bildad zeer aardig hec geluk der menichen ,
voornamcntlyk der godloozen vergelykc by de
moerafilge p lanten, welker geftel voor het meefte
gedeelte fponsachcig, blaasachtig is, veel water
nodig hebbende, hetwelkoncbreekendedezelve
aanftonds verdorren, gelykdieternedervallen
, als de rykdommen weg vliegen , de
eerftaacen , de goederen, andere zaken, door
dewelke zy te vooren opgeblazen waren.
Hier komd voor het woord Gomereedsinde
Geichiedenis van Mozes aan de Nylftroom te
vondeling gelegd Exod. II. 3. en eiders in de
Schriftuur, verklaard. Doch in de uitlegging
van het zelve komen de LXX. onder den anderen
niet overeen. Want alhier, in hec ßoek
] o b s , zetten zy hec over doorj5a/»«r£J«, j>aj)ier
J ez. X V IU. 2. BikleGome, cpißolas biblinas.
Jez. XXX. 7. Heley, moeraffen. Wy en anderen
door fcirpim oijunciim, bieze. Doch
het Nyls oi Egipifch Papier C. B. I. B. welker
afbeelding ik Printblad CXV. hebbe
gegeven, behoord 00k tot biezen. In het üoff:
en zyn gene voecftappen van die woord meer
overgebleeven, ten zy men hier toewildebrengen
der Tuxkzn Kamys, Kamys, Kamyfcyk,
p. 3598. 5123. 5294.. 5301. De bieze heefc
eene roosachtige bloem. De bieze is bladerloos,
tot eene fchiibbige hoogte by een vergaderd,
en ronde fteelen. De kenmerken van de Bieze
o p de rand afgetekent ftelle ik voor oogen uit
de Eiern. Bot. van Tournefort Printbl3oo. fig.
A. van hec Riet fig. ß . Die meer ondcrfcheiden
kentekencn van ßieze of Riet ( het welk
Tournefort onder het Gras rekend ) begeerd te
weeten, kan nazien de ^großographia, landbouwbefchryving,
van mynenalderbeftenbroeder
Johannes Scheuchzer bl. 337. 3^3. Inmiddels
ftel ik tot een ftaaltje voor oogcn C. de
aldergrootße Bieze C. ß. De grooctte gehele
Bieze I. B. welke by Tournefort is de alderhoogjte
Bieze, en aan de zyde een ftuk van de
i l e e l , gelyk dataaneengewapendoo^vercoond
eene fponsachtige of blaasachtige ftoftc. Plinius
X I I I . Bock, 2. kap. P. Jlpinus de Planus
^ g y p t . kap. 36. C. Baiihm. Theatr. Plant.
bl. 32, .
j^chu is hy ans Carex , riet-gras. Gras am
Ufer: maarGcn.XLI. 18 ecnemocraßgeplaats,
Weide im Gras. Gelyk de LXX. Gen. XLl
2. 18. hebbcn achos , ochthey , eene tedere cn
kruidachtige pla iite,aKvaarmoera(l)ggras\vafchr,
en by Job bontomon. Hefychius nu befchryfd
boutomon te zyn phnton boiiß didomenontrop^ey.
K U N D E . 831
hoion chortos. Svidas. Phutarion parapleyßon
kalamoo , hoper eßhioußn boi boes. 13 y aldien
men met de oude Kruydkundigen raadpleegd,
komd het woord boiitomos voor by Iheophr^ius
Pliß. Plant. 1. 8. 16. IV. 9. 11. alwaargezegd
Word, dat de fteel zekere byzondcre overeenkomft
hceft met een degenrje , vele hoekige
bladercn heeft gelykende naar hec riet, eene
zwarce vruchc nabykomendedegroortevaneene
Sikel, rivicren en waterachcige piaatzen te beminnen,
En in de Geoponicis van Konftantyn
in hec I I . Boekij.bladerenrt^Woií, datis,zwarte
populier-bladeren gelykende, een kruidzeer
aangenaam tot Offe-voeder. By aldien gynaar
de Latere Schryvers gaat , en mer nanie uwe
ftem geefd aan Lobel, Jíi¿vilUra . Ruellius,
Bodonaus, Geßherns, Kafp. Bauhinus, zult
g y voor het rietgras der ouden kennen hec gctakte
rietgras C. B. By zommigen Rietgras Í.
B. waar van de kenmerken te zien op de rand
Fig. D. gelyk de planee zeIveFig.E.Hei72/cí-
¿ m n u Word befchreeven van Viofcorides IV".
ß o e k , 21. kap. dat h.tt bladeren heeft a.]s een
degentje , maar enger , en meer naar degrond
hangende : in de bovmfie ßeelfleeken uit even als
bolleltjes, in dewelke het zaat is. Aan dir Rietgras
geefd 00k zyne loc&cmmin^piiller Hieroph.
I I . 2 ib. Cafalpitms behaaüdvoor¿oHí0Wí«wriecgras
, het groot bloemdragend Riet C. B. hec
bloeyend Riet l. B. welker kenmerken uicTowrnefort
de Fig. F. en de plant zelve de Fig. G.
vercoond. Uezelve fteund op eene dikke, wicte
wor tel , gekloofc als ajuin , eenigzins hol,
door zeer vele vezels gehaird, zeker ceder gedeelce
niec onfmakelyk : uic dewelke vele bladeren
fmalder als de Kalmus en langer als de
Aifodille, fcherp van rüg, cn d r iehoekig, puncig
uiclopende opryzen : cufichen dewelkeeene
fteel in het midden uirgaac , kruidgroen, met
eene zeer grooce gladdighcit en gelykheit verzien
, rond, bloot, enkelvoudig, door gene
tuílehen knobbels ondervangen, twee of drie
eilen lang zynde, in welker top een naveltje,
waar in vclc bloempjes uic den wie purperen gemengeld,
op elk fteeltjeuiteenbeginOelvoortkomende
zitcen elke bloemprjes, dewelke uit
zes bladen, drie grooter, cn zoo velekleinder
by beurcen gefteld zynde beftaan , en zonder
r e u k z y n ; m dewelke dcorgaans negen kleine
draaden, in de lop een zaftraanverwig ftof de
banden der aanrakenden verwende: in het midden
der bloemcn een langwerpig purperrood
hoofdje: in zes deelen verdeeld in welker hoogte
cen toppunc, het zaat in de hoofdjes zeer
klein. Uir C. ß. by aldien gy verder Clußus
hoord Hiß. Rarior. zulc gy hec Riergras verzendcn
toc het zoort vau wclriekend Lifch,
kalmtis, en het nemen voor iiet zelfde met hec
Baßerd kahms I, ß de iigmir H. Eindelyk
kan by allen deezen gevoegd worden de gernene
dißel op het '•jjatcr zwemnende. Tournefort:
of de '•juata'-dißel C. ÎÎ. I. 13, als welke
b An