à
I liiPi'
fil
M
1 0 0 1 G E E S T
notzah. Uyc alien dezea is het eindelyk gèoorloofd
die te bciliiyten, dac deze onze plaacs
uyc liec Hebreeuwfch, het welk Sof/jarí heeft
gedaan, kan overgezet worden : de vkugcl dei-
Struys-vogekn fpringt op, -waarlyk de vkngel
des oyevaars en de veder. Wy in onze Moedertaal
: Die StraiijfenfioltzierenmitihrenRùgìm,
und haben -wahrhaftig Flügel, und Federen,
•wie der Storch. Verde r diend om deze uytiegging
op re helderen dir, dac de Struysvogel is
als een raidden-dier tulTchen de viervoetige en
vliegende, het welk ook Arifioteks IV. B. de
Partib. aanmerkc. Mec gene heeft dezelve dac
geraeen, dat zy niet in de hoogte opvliegc,
hairige vederen heefc, onderfcheidenvandcvedcren
der vogels, wynbraaiiwen ,een kaal hoofd,
eene voec even als genagelt, gelpleeten : mec
deze, ora dat voi vederen is, tweevoetig, al-
\vaaron\ Diodorus II. B. van Arabie van dezelve
iets gemengds nmkt uyc eene gans en een kameel,
toi$ tupis migmata cheynoon kat kameyhon,
alwaar voor cheynoon beter zoude gelezen
worden fteynoon, want aanltonds volgd 'er cberfeion
hämo, phaineßhai kaipteynon, dac het een
beeft is te gelyk op deaardeievendeenvliegen.
de. Plinius, hyna van beeßen zoort: Tertulhanus,
meer zeker beefi dan vogel. Hier van
daan het Spreekwoord der Arabieren van een
menfch het zy verlegen, ofeenvoudig, dewelke
het goedenaauwelykskanonderfcheidenvan
her kwade. De Struysvogel mg vogel mg kameel,
Wy in eenen anderen z yn: Er iß weder
Hund noch Leutjch. Alhoewel deze Vogel in
het tegenwoordig Hoofdftuk van Job onderde
viervoetige word geplaatft , en , gelyk aanltonds
is gezegd, tnet deze veele dingen gemeen
heefc, word zy egter gezegd imebrahitiderdaad
vederen te hebben,'welk woordleedje
im dan eens betekend tndien, dan eens of, dan
ook eens tvaarlyk. De befchryving, dewelke
Marmolins, ecnSpanjaarc, aan de Struysvogel
geeft, kan eene uycbreiding van hec tot nog eoe
verklaarde versje genaamd worden : En las alas,
y en la cola tiene grandes plumas negras y blancas,
come las de la ciguenna: aan de vlengels en aan
den hals heeft hy groote zwar te en uuitte vederen,
even aisdievandeoyevaar. Onderdehedendaagfche
namen des Srruysvogels vinde ik
gene i dewelke by ons m/<2Ȓ>w zouden bykomen,
ten zy gy hier toezoud willen trekken
der Türken m/ , ral, Meerv.rw/, rilan, er-
»/, rialet, dewelke een jongbe t ekencn, ofook
remda, remdam, by Mmmzk IVoordenb. ^ ^ 64,
2360.
W y gaan nu voort tot eene meer byzondere
befchryving van de Struysvogel.
Vers 17. Dat zy haré eyeren in de aar de laat,
E L Y K E
ten geraadpleegt worden, en veel eer en meer
dan of de Gheken oi de Romeinen) dat de
Struysvogel door de jagers verdreeven op zyne
eyeren, dewclke hy verlaat, nooit wederkeerd,
maar veel eer op andere eyeren by ge\'al voor.
körnende gaac zitren brocden: en tLAihanus
I V . B. 7. kap. dac deze vogel in heczanccene
kuyl graafc, om in dezelve zyne eyeren ce verbergen
ende in het fiof die ver-warmt. üezewoorden
paílen op gene andere vogel; de ftruysvogel
alleen heefc deze wreede inborft. Behalven
Damir verhalen andere Arabifche Schryvers,
(dewelke over deze zaak voornamendyk moe- gey)
, en dezelve wederom zanc daar boven
opgeworpen hebbende bcdekt, om door dcre^
gens niec befchadigc ce worden. De Arabieren
en Joden noemen die ey, hec aldergroocile van
allen, bitfah, hec welk zy van de witce verwe
afleyden. Echter hebben de Arabieren ook nog
andere namen, waar door zy diteybecekenenj
Thaima^ hec welk inhecGriekfcheenwonderwcrk
betekend, te-wmet, tifü^met, tümet,
Menin'zk. IVoordenb. 1480. tharicha, als hec
kieken nu is iiytgebroeid: nethel een ey mec
water gevuld, in de wildernis begraven. Hec
neft, udcha, udchua ^ udchia. Dicwoorden,
ende in hetßof die ver-warrnt, zyn zoo niet te
verftaan, als of deZonal leen, ofde kracht van
dezelve op hec zant werkende, zonderhetuycbroeyen
van hcc wyfje, dezelve ftoofddetoc
volle rypheic, gelyk als in Egipie doorkonft,
hoender-eyeren door gemacigde warmceuyrgebroeid
worden. Hec woord thcchammem wil
eenvoudiglyk die, die is; arm worden, inhec
zant geftoofc worden en aldaar, even aisin eea
nelt uycgebrocid worden. By aldien de Arabieren
geloofd dienen ce worden, zoo gaan de
eyeren verlacen door de wyfjens verloren, en
verrotten, zoo dat by gevoig bedriegen en bedroogen
worden Ißdorus, Albertus, Cardanus,
anderen, dewelke vcrzekeren dac zy enkel en
alleen door de wärmte of der Zonne of van hec
zanc uycgebroeid worden. Vervolgens word
ook by Damir gelezen, dar de Striiysvogels
hare eyeren in eene rechce lyn leggen, en dat
hec genoeg is, als 'er een van dezelve door de
warmce van hec w y f j e word gebroeid, dac de
overige coc volkomcndheic gebräche worden
door liee aanraken van de krachc, gelyk de
zeylfteen verfcheiden yzere ringen opnangt.
Een bcfneede Jood gelove dac, geen Arabier.
Vers 18. Ende vergeet, dat de voet die
drukken kan, ende de dieren des velts die vertrappen
können. De zinmeining van den heiligen
Schryver is deze, dac de Zorge van deze
vogel voor de kuykcns zoo gering is, dac zy
alleenlyk ilegts hare eyeren in het zanc neder-
Icgc, nictnietzoogrooce zorgvuldigheid, meC
welke andere vogels , die bewaard, door
G O D S byzondere voorzienighcie te koefteren.
Vers 19. Zy verhardet zig tegen hare Jongen,
als ofze 'bare niet en waren : hären arb
eid i-s- te •v ergeefs, om dat zy zm• der vreeze is-
De Grieken apefkleyrune ta tekna auteys,
i s , zy vcrhart haar hert tegen hare joneeri.
odorus, teyn peri ta tehia phußkeynßor^
de naturelyke lief de tegen hare jougen.
Hier
N A T U U R K U N D E ,
Hier toe dienen Klaagl. IV. 3. De dochter
mnes volks is als eene wreede geworden, gelyk
de firuißen in de woefiyne. Gene zorge voor
dezelve dragende , is zy gertiß belepachad,
zonder vreeze, zonder fchrik, welke woorden
wederom verlating bedoelen : anderlllns word
deze vogel voor zeer vreezachtig te boek geftclc,
alwaarom dezelve by den Arabieren den
naam gekreegen heefc Igphily en een menfch
vol vreeze is toe een fpreekwoord geworden ,
dac hy vreezachriger is dan een Seruysvogel ,
gelyk zulks ook gezegd word van imand die
voor zyne fchaduwe vrceft. Andere voeels
word vreeze veroorzaakc voor hare jong(
De lief de is eene zaak vol van ' '
vreeze.
Ovidius in de Minnebrief van Penelope. Hierom
is het geen wonder dat die zonder liefde is
ook zonder vreeze is. Hec blykt uyc hec gene
tot nog coe is gezegd, dit Ailianus XIV. B.
7. kap. nauwelyks geloofverdiend, alwaar hy
zodanige liefde rocden jongen aan de Struysvogel
coefchryfd, dac de moeder coe dejongen
wederkeerende, en die omringd ziende mec
yzere haken zy haar zelve als woedende voor
dezelve blood ftelc om doorftooken te worden:
dog deze Beefte-befchryvcr heefc eiders meer
gedwaalr, aan deze vogel toefchryvende hec
leggen van 80. eyeren, aan dewelke delatere,
en meer geloofwaardige, Schryvers niec meer dan
i j . geven, Leo Afiicanus, Marmolius, anderen,
Vers 20. ll^ant GOD heeft haar van wysheid
ontblooty ende heeft haar des verfiands niet
medegedeelt. Zoude imand hier uy c oordeelen,
dac alle overige vogelen wys waren, als voor
dejongen bekommerd, de Srriiysvogel alleen
zot zyn. Hier ftaat aan cetekenen, dac doorgaans
aan den beerten in de Heilige Bladeren
redclykheid word toegefchreeven De Slange
was iißiger dan al het gedierte des velts Gen.
III. I. De Heilheer beveeld ons i'öijr^ifÄfygte
zyn als de Slangen Matth. X 16. GOD
verzend zyn volk naar de School der beerten.
Jez. I. 3. Een offe kend zynen bezitter ende een
fzel de kribbezynesbeeren; maarjfra'elenheeft
^tne kemiiffe, myn volk en verßaat niet. |erm.
VIII. 7. Zelfs een oyevaar aandenhemelweet
^yne gezette tyden, ende eene tortelduyve, ende
h'aan, ende jwaluwe nemendentydhaarer aanhmße
waar: maar myn volk en weet het recht
des HEEREN niet. Salomo coe den onachczamcn:
gaat totdemiere, gyluyaard, ziethare
wegen en word wys Sprcuk. VI. 6. Die
zelve alderwyfte Koning zegd Spreuk. XXX.
dac met wysheid wel voorzien zyn de mie-
1"«». de konynen, de fprinkhanen, defpinnekop.
Waarlyk deze beerten en alle andere zyn wys,
^y verrichten, hcc geen of tot haarlieder bejoiidenis,
of den menfch Coe dienft-gcbruyk
mec eene keurlyke orde, zy bereidcn
«arenerten mec dealdergrootßezorge, zygaan
l ö ö j
henen en komen weder op vaftgeftcide ryden,
z y fpinnen aldcrfyntle draaden met de aldergrootrte
konrt Dit word er alleenlyk gevraagd,
of deze wysheid is te zoeken binnen in dezelve,
ofbuytenhen? Vergelyk, u van twyfelingen
ziillende vry maken} hec maakzel van een uurg
y zult zien, hoe dat hec zelve door
;lfte bcweegingendagen, imren,
:ftigfte deel zelfs van een minuur,
de loop van de MaanenPlanetenzalaanwyzen;
het maakzel van eene Molen, dewelke het alderfynfte
meel maalc. Doch niemand, ten zy
van verftand berooofd} zal de wysheid in deze
kunrt-beWeeg-werken zelve vinden, of in derzelver
räderen, alle zullen zy het den uytvind
e r , of den maker der van zelfs z ig bewegende
zaaken toefchryvcn. Nochtans heeft G Ü D de»
Scuysvogel geweigert de wysheid, welke H Y
andere vogelen heeft gegeven , datis, de zorge
voor dejongen, welke H Y voor zieh zel ven,
en voor zyne eere heefc bewaard. By aldien
wy c^ltanus raadpleegen Hiß. IV. B. Phi^
len de Anmal. Damirem, Alkazuin, en andere
Arabifche Schryvers, leezenwyheccegendeel
van dacgeene, hecwelk de "Icxc leerd,
eeneaanzienelykewysheie, zorgvuldigeen verftandige
zorg voor de bewaring der jongen. Zy
zeggen, dac de Seruysvogel hare eyeren oporder
m drie rygen plaarft; dac zy bewaard, die
van de eerrte rygezyn, cocvruchtbareuytbroeding
der jongen: voor de Zon blood ce (teilen,
die van de cweede ryge zyn, en de fcheJ gebroken
zynde de kiekens ce voeden zoomethec
wie, als mec de doyer; de eyeren vandederde
ryge diep onder de aarde ce delven, op dac de
wormen uyc derzelver verroecing gekoraen voor
de wae grooter geworden jongen tot voedzel
zouden können dienen, of ook dezelve weder
opgraven, op dat de vliegen, mieren, andere
bloedelooze dierrjes op die blood leggendezoudcn
gaan zitcen, dewelke wederom den jongen
Struiffen ter fpyze zouden komen. Wie is 'er
die niet zoude geloven, dat die Arabieren in de
fchole zelve der Struysvogels wel te recht waren
onderwcezen ? Deze overleveringen laten
wy voor hare ftichters over, tot de Struysvogel
zelve wederkeerende. Bochan neemd ten
tekenvandwaasheicop, dar, daaranderevoge«
len fpyzen neemen tot voedzel en bewaring bekwaam
, deze zonder onderfcheid alle voorko.
mende dingen, yzer, beendeten, glas, fteenen,
aarde, kolen, houtopflokt,jaindemaag
verteerc. Ook is deze rtotte onze nafpooring
waardig. Plinius geefc zelf ook te kennen X.
B. I. kap. de wonderlyke aard om het zonder
verkiezinge opgeßokte te ver teeren. z^Uanus
X I V . B. 7. kap. de krachc om rteenen te verdón
wen: Averrhoes in zyne Porta Cali f, 2 2. d.
her vermögen van de maag om goue ce fmelten j
Alkazuin krachten om rteenen tot water te maken
, en gloeyende koolen in te ilokken. Die
isbuycenverfchil, dac de Struysvogelsverfcheie
e e den