N A T U U R K U N D E.
Deez' Prent vertoont den fiaat der vroomen,
Door Koning Davids pen ontvouwt.
Hy vraagt: wie tot GODS berg zalkörnen:
Daar elk GODS heerlykheid befchouwtf
En ant'jüoord: Die oprechtiyk -wandeld,
En nimmer onrechtuaardig handeld,
En met zyn hart de waarheid fpreektj
Door achtei'klap en laflerwoorden,
Zyn evenmenfch niet kwetfi en ßeekt,
En nooit ontfnord de liefdekoorden,
Die hem verbonden aan zyn vrind,
JVelk hem, uyt ted're vriendfchap mindi
Die geen geloof geeft aan de reden,
Tot hoon zyn's naaßen nytgebraakt,
En hem, die groeit in godloosheden,
Ah een 'uer-'^orp'UngßhwjJt en -wraakt,
En eerd den geenen die het Weezen
Van GOD Jehova heilig vreezm;
Die, fchoon by, tot zyn fchade zweerdt
Dien eed, om geen belang zou fmetten,
En nooit y als iemand d'armoe deerd,
Zyn geld, op -woeker, uyt wil zetten
En geen gefchenk ontjangt, op dat
D'onnoz'kn word met kivaaa bekladt.
1 0 5 9
De woorden van dezen Pfalm können worden
aangemerkc als een Afbeeldiel van
eenen Menfch, dewelke door liée wäre Gelove
aangrypc den Mesßas ten cyde van den Pfalmifl:
beloofd, in de lendenen van dezen aldergodvruchcigften
Koning leggende, naderhand
in de volheid des tyds bccoond, maar dezelve
it'ellen te gelyk voor het denkbeeld van eenen
vroomen man, dewelke uyc liet enkele voorfchriit
van eene gezonde ziel zyne plichcen regen
GOD, tegen zynen evcnmenl'ch, enzig
zdven waarneemd. De opheldering van hec
eerfte gezicht laat ik over voor die gene dewelke
gcroepen zyn en aangeftelromteleeraren
den Godsdtenft in GODS woord geopenbaard,
en längs deze zelve weg denraenfchen te leiden
naar de eeuwige zaliglieir, zullendemybefliiyten
binnen de palen van den naciirelykenGodsdienft,
en de p lichten van den menfch met een
gezond verftand begaafd : overlatende aan
GODS Gerechtigheit en Goedheic, wat oordeel
te Vellen zy over dieiiythetovergroörgeralder
Heidenen, dewclke van natuure doen dedingen
die der -zvet zyn •• ende die vertoonen het
•werk der- IVet in hnnmhertengefchreei-en'Xom.
I I . 14. 15.
De naturelykeGodsdienft, de geopcnbaarde
ondergefchikt, ileuncnde op haro grondflag is
biiyten vcrfchil, en overeenküniendc met GÜDS
goedheid. Gehele Bocken zyn daar van voor
banden. Daar is geen Heyden van een gezond
verftand, dewclke G ü D niererkend, eenceiiwig
onafhangelyk Weezen, alderwyllen Sclicp
per, Befticrder, ßewaarder der wereld, dewelke
voornamentiyk voor het menfchelyk geflagt
Zorge draagd: een aldervolmaakft Weezen
, by gevolg met gene bepaalde grootte begaafd,
in gene plaats ingeflooten, buycengene
geflooten, gene verandenng, fmerren, gemoeds.
driften onderworpen, zig zelven £5lgeiloeg2:aam,
met hepaldcrwyfte verftand enaldermachtigiie
willc begaafd.
De oiieindige goedheid van den aldermachtigften
Scheppcr en alderwyften Onderhoiider,
waar door H y my, en zoo ookandere menfchen,
met eeneredelyke ziel heeft vereerd, en met een
ligchaam van zoogrootekonft, eenezoogroote
weldaad eifcht van myecnealderingefpannenfte
liefde toc zoogrooten ßegiftiger, alsvanwiens
aldermachtigfte wil alle van de Schepzelen op
my nedervloeyende nuctiglieden oorfpronkclyker
en dadelykerwyzeathangen. Deonaffcheidelyke
medgeZel van dezeliefde, met welke ik
G ü D beminne met myn geheel hert, gehele
ziele, en alle krachten, isdcvréeze, dealderonderdanigfte
eerbied. Inderdaad, by aldien
ik GOD oprechtiglyk bemin, zoo zalikregen
de Opperile Godheit van zoo groote goedheid
en zachtmoedigheit niec ongehoorzaam zyn,
geen beledigende verachter van zyne beveelen,
ik zal tot gene alderfchandelykftc en zondige
misbruyken trekken diealgemeene wetten, doot
dcwelke Hy de onmacht van onze wil in het
iiytvocren ophctaldcrkrachtigftevergoed; deze
zclve aandachrigeoverweeging vandehoogfte
macht, dewelke uyt eene loutere vaderlyke
mildadigheit, zonder eeriige myne verdienfte,
aan my zoo vele en zoo groote weldaden hcefc
t 11 vergund^
15
ä
imib !I'
f i i '1
I II,
y » '
i' 11
.ihiii